Hoofdstuk 0: Vanaf het begin
Hoofdstuk 1: Een roep om hulp
Hoofdstuk 2: Bij kabouter Rompelpot
Hoofdstuk 3: De ruine van Abaron
Hoofdstuk 4: Het vrouwtje bij het vuur
Hoofdstuk 5: Het antwoord van de blauwe bloemen
Hoofdstuk 6: Terug uit de ruine
Hoofdstuk 7: Op weg naar de heks - een nare ontdekking
Hoofdstuk 8: Bij de heks Ziggara
Hoofdstuk 9: Ziggara is boos op de elfjes
Hoofdstuk 10: Een gast voor Ziggara
Hoofdstuk 11: Wat is de Rode Steen?
Hoofdstuk 12: Joris en Resi in het nauw
Hoofdstuk 13: Gevlucht!
Hoofdstuk 14: Voor de tweede keer in de ruine van Abaron
Hoofdstuk 15: Toverkracht van de blauwe bloemen
Hoofdstuk 16: Ontmoeting in het bos
Hoofdstuk 17: Te gast bij de elfjes
Hoofdstuk 18: Terug naar Ziggara
Hoofdstuk 19: Het huisje van kabouter Rompelpot
Hoofdstuk 20: Opnieuw de Rode Steen
Hoofdstuk 21: Gebeurtenissen in de nacht
Hoofdstuk 22: Voor de derde keer in de ruine van Abaron
Hoofdstuk 23: Een schok voor Joris en Resi
Hoofdstuk 24: Achter kabouter Rompelpot aan
Hoofdstuk 25: In de Groene Vallei
Hoofdstuk 26: Voor de laatste keer Ziggara
Hoofdstuk 27: Bij de geitenhoeder
Hoofdstuk 28: Met Bart in de bergen
Hoofdstuk 29: De spelonk
Hoofdstuk 30: Waar is kabouter Rompelpot?
Hoofdstuk 31: Kabouter Grisius
Hoofdstuk 32: Hard werken
Hoofdstuk 33: Op het nippertje!
Hoofdstuk 34: Het einde
Hoofdstuk 35: Slot
Hoofdstuk 6: Terug uit de ruine
De twee kinderen verlieten vlug de donkere plek bij het kasteel. Langs de muur liepen ze terug naar de plaats waar de huisjes van de tuinlieden stonden, en toen door de poort het bos in. De deur van de poort stond gelukkig nog steeds open, en daar waren de kinderen erg blij om. Joris wilde doorlopen, maar Resi bukte zich en rommelde aan de tak die de deur had tegengehouden.
"Wat doe je?" vroeg Joris aan haar.
"Ik haal de tak weg zodat de deur weer dicht kan vallen," antwoordde Resi.
"Ach, laat dat toch zitten," zei Joris ietwat geergerd. "Wie weet of we er niet nog een keer heen moeten. Kom mee."
"Nee," antwoordde Resi koppig. "Wil jij dat iedereen bij die blauwe bloemen kan komen? Die deur zat dicht, en daar zal vast wel een reden voor zijn."
Joris begreep het nu.
"OK," zei hij.
Hij bukte zich nu ook en samen trokken het meisje en de jongen de tak weg. Direct sloeg de deur met een klap dicht. Resi probeerde of ze de deur weer open kon maken. Maar nee, dat lukte niet meer. De deur zat dicht.
"Kom op," zei Joris fluisterend. Hij was onwillekeurig weer gaan fluisteren. "We gaan verder."
Door de tweede poort, waarvan de deur gelukkig nog wel steeds open ging, kwamen de jongen en het meisje weer op het grote plein aan de voorkant van het kasteel. Daar dansten de geesten nog steeds. Joris en Resi pakten elkaars hand, en zo stil als ze konden, slopen ze door de donkere zuilengang terug tot waar de poort naar het pleintje met de huisjes was.
Ze zagen het vuur van Elsa al van ver branden. Oranjeachtig flikkerde het in de hoek bij het kasteel. Het was best wel een huiselijk gezicht vergeleken bij het koude licht dat de maan over de rest van de binnenplaats wierp. De twee kinderen waren blij dat ze de persoon die daar zat, ook konden vertrouwen. Ze staken de binnenplaats over naar het vuur.
"Hallo!" riep Joris het vrouwtje al van ver toe. "We zijn er weer."
Het oude vrouwtje was in slaap gevallen. Ze schrok wakker.
"Wie is daar?" vroeg ze. "Oh, zijn jullie het, kinderen. Wacht even hoor, even naar mijn soep kijken."
Op haar oude benen stond het vrouwtje op en roerde in de soep.
"Ze is prima," zei ze mompelend voor zich uit. "Willen jullie een kommetje, kinderen?"
"Ja, doe dat maar!" antwoordden Resi en Joris precies tegelijkertijd.
Op het gezicht van het oude vrouwtje verscheen een grote glimlach. Ze zag er meteen minder moe uit.
"Dat is fijn," zei ze tegen hen. "Ga maar zitten. Ik zal hem inschenken."
Uit de zak van haar rok haalde het vrouwtje twee kommen, en terwijl de kinderen bij het vuur op de grond gingen zitten, vulde het vrouwtje met haar lepel de beide kommen met soep.
Ze vulde eerst de ene kom en gaf die aan Joris. Toen vulde ze de tweede kom en gaf hem aan Resi.
Daar zaten Resi en Joris, ieder met een dampende kom soep in hun handen. Ze durfden er niet goed aan te beginnen. De blauwe bloemen hadden gezegd dat het kon. Maar kon het ook werkelijk?
Joris snoof eens. De soep rook goed. Hij kreeg er water van in zijn mond. Hij besloot hem te proberen.
"Nog niet eten," zei het oude vrouwtje.
Joris schrok op.
Het oude vrouwtje glimlachte opnieuw.
"Ik zag dat je wilde beginnen," zei ze. "Wacht nog even. Hij is nog heet."
Ze liet haar lepel weer rusten en ging ook zitten.
"Hoe is het met jullie, kinderen?" vroeg ze. "Jullie gingen naar de blauwe bloemen, niet? Hebben jullie ze gevonden?"
"Ja, dat hebben we," antwoordde Resi. "En we hebben naar uw knieen gevraagd. U moet er de sap van een berkenboom op smeren. Daar worden ze soepeler van."
"Ach ja, mijn knieen," zei het oude vrouwtje. "Die zijn zo slecht. Bedankt dat jullie het gevraagd hebben. Straks als het dag is, zal ik achter het sap aan gaan."
Opnieuw klonk uit het kasteel een bulderend gelach op. Tegelijkertijd klonk er een ting van de klok. Het was kwart voor een.
"Kwart voor een," zei het oude vrouwtje. "Gelukkig is het spookuur bijna weer voorbij."
"Wie is dat?" vroeg Resi.
"Wie?" vroeg de vrouw.
"Dat gelach," verduidelijkte Resi haar vraag. "Wie maakt dat?"
"Oh dat gelach," antwoordde het oude vrouwtje. "Ik weet het niet. Het is elke avond zo. Ik probeer er maar niet naar te luisteren. Ze komen gelukkig nooit hier."
Joris wees met zijn hand naar de dansende geesten aan de andere kant van het plein.
"En zij daar?"
"Oh, zij dansen altijd. Dansen en dansen maar door. Waarom weet ik niet. Het is een rare boel hier. Ja, een rare boel."
"Waarom zit u hier?" vroeg Resi. "Waarom gaat u niet in het bos wonen, net als kabouter Rompelpot?"
Het oude vrouwtje keek het meisje met haar moede ogen aan.
"Maar lieve kind, ik woon in het bos," zei ze.
Nu begrepen Joris en Resi het helemaal niet meer.
"Maar waarom zit u dan hier?" vroegen ze allebei tegelijk.
Het oude vrouwtje glimlachte en schudde meewarrig met haar hoofd.
"Ik moet soep koken," antwoordde ze.
Ze zei het alsof het de normaalste zaak van de wereld was, en Joris en Resi besloten niet verder te vragen.
"U heet Elsa, niet?" vroeg Joris.
Het oude vrouwtje knikte. "Precies," antwoordde ze. "En wat zijn jullie namen? Ik ben ze alweer vergeten."
"Joris en Resi," antwoordde Joris.
"Oh ja, Joris en Resi. Ik zal proberen ze te onthouden. Overigens mogen jullie de soep nu wel proberen. Ik denk dat ze nu niet meer te heet is."
Joris en Resi keken elkaar aan. Zouden ze?
Maar Joris was nog steeds erg hongerig. Dus wachtte hij niet langer, maar nam een slokje van de soep.
Gespannen keek Resi de jongen aan. Zou hij nu betoverd worden?
Maar er gebeurde gelukkig niets. Behalve dan dat Joris al betoverd was, en er nog steeds lelijk uitzag.
Toen besloot Resi de soep ook te proberen. En dus nam ze voorzichtig ook een slokje.
De soep was heerlijk! Niet te zout en niet te flauw, niet te pittig en niet te smaakloos. En het smaakte heerlijk naar allerlei kruiden.
"Goed?" vroeg het oude vrouwtje benieuwd. "Is de soep goed?"
"Hij is heerlijk!" antwoordde Joris. De jongen was nu helemaal verkocht en dronk zijn soep met kleine slokjes op. Ook Resi had haar vrees overwonnen en dronk van de soep.
Het vrouwtje was zichtbaar tevreden de kinderen van haar soep te zien genieten.
"Dat is mooi," zei ze steeds maar weer. Mompelend, als tegen haarzelf. "Dat is mooi."
Niet lang daarna hadden Joris en Resi hun soep op. Joris nam nog een tweede kom. Maar Resi bedankte. Het oude vrouwtje stond weer op en vulde de kom van Joris. De klok op het kasteel liet een slag horen. Het was nu 1 uur.
"We moeten zodirect maar snel gaan," zei Resi tegen Joris. "Het is nog best wel een eind naar het huis van kabouter Rompelpot."
"Gaan jullie naar kabouter Rompelpot?" vroeg de oude vrouw. "Breng hem mijn groeten over. Vertel hem dat ik zijn oude bril nog steeds gebruik."
De meisje en de jongen konden geen bril op de neus van het oude vrouwtje zien. Maar misschien had zij hem wel thuis. Ze beloofden de boodschap over te brengen.
Joris wachtte even tot zijn nieuwe kom soep afgekoeld was, en dronk hem toen ook op. Toen hij hem ophad, sprongen de jongen en het meisje op.
"We gaan er vandoor," zei Resi tegen de oude vrouw. "Bedankt voor uw soep. Hij was heerlijk."
"Dat is fijn, dat is prima," antwoordde de oude vrouw. "Bedankt voor jullie komst, kinderen. En kom nog eens langs, als jullie in de buurt zijn."
"Dat zullen we doen," beloofde Resi.
Joris stak zijn hand op.
"Dag!" zwaaide hij.
Al zwaaiend liepen de jongen en het meisje terug naar de poort waarachter de binnenplaats met de huisjes lag. Onderwijl bleven ze maar zwaaien naar de oude vrouw bij het vuur, die naar hen terugzwaaide.
"Nou, ze was toch wel aardig," zei Joris toen ze weer terug bij de huisjes waren. "En haar soep was lekker. Ik ben blij dat ik nog een tweede kom genomen heb. Weet jij hoe we nu verder moeten? Ik ben de weg helemaal vergeten."
Maar Resi wist het gelukkig nog en ze greep Joris' hand.
Niet lang daarna waren de jongen en het meisje terug in het bos, vlak bij de plek waar kabouter Rompelpot Resi achtergelaten had.
"We gaan terug naar hem," zei Resi tegen Joris. "Hij zal ons moeten vertellen waar we de heks kunnen vinden om vrienden met haar te worden."
Volgend hoofdstuk:
Hoofdstuk 7: Op weg naar de heks - een nare ontdekking