** De wonderhand van Tristán Hallet - Reader**



Inhoudsopgave:

Hoofdstuk 0: Vanaf het begin
Hoofdstuk 1: Het kamp
Hoofdstuk 2: Hallet
Hoofdstuk 3: De ontsnapping
Hoofdstuk 4: Weer thuis
Hoofdstuk 5: Oma Duncan
Hoofdstuk 6: Henry Johnson
Hoofdstuk 7: Weer ontsnapt
Hoofdstuk 8: De reis naar Lesorith
Hoofdstuk 9: Tristán Hallet
Hoofdstuk 10: De reis naar de sprookjesstad
Hoofdstuk 11: Eindelijk thuis
Hoofdstuk 12: Zachary en Lucky


Hoofdstuk 3: De ontsnapping


De dagen daarna peinsde Louise erover hoe ze het ooit goed kon maken met haar oude vrienden. Hé Rooie! Werk eens door! Ze had het gevoel dat haar rug doormidden spleet toen Baker haar sloeg. Ze kwam moeizaam overeind, maar bijna meteen zakte ze weer neer, en natuurlijk was Jefferson meteen in de buurt. Dit zal ik wel even doen, maat! Zei hij tegen Baker. Hij sloeg Louise nog een keer, nog veel harder dan de Baker deed. Hij trok haar overeind, maar ze kon niet meer. Mopperend pakte Jefferson Louise bij haar kraag en trok haar mee. Hij sleepte haar over de grond naar de pomp. Hallet sloeg juist een beker water achterover toen hij Louise zag. Wat was die Jefferson nou weer aan het doen? Jefferson vroeg aan Hallet of hij wilde pompen. Verbeten trok Hallet de hendel op en neer.

Het water kletste op haar hoofd en druipend kwam Louise er onder vandaan. Jefferson liep al weer weg en toen Louise omhoog kwam, keek ze recht in Hallets ogen. Ze schrok. Ze dacht dat hij een vriend was! Sorry, zei Hallet. Ik werd gedwongen door Jefferson. Hij bleef er bij staan. Louise gooide haar druipnatte, vlammend rode haar in haar nek, draaide zich om en slofte weer weg. Ze verbaasde zich. Waarom had de opper Hallet niet weg gejaagd? Ach ja, ze wist het ook wel. Anders zou hij misschien doorvertellen hoe erg het in dit kamp was. En hij kon toch wel heel hard slaan. Hij werd steeds in de gaten gehouden door de andere opzichters. Louise keek waar ze haar mand had in gezet. Hé? Waar stond die? Ze kreeg een vermoeden. En toen ze de mand echt niet kon vinden was ze zeker van haar vermoeden.

Een ander kind had hem ingepikt. Nu hoefde die nog maar een paar stenen te hakken en het was klaar. Zuchtend pakte ze een andere mand en bukte weer in het stof...
Het was triest om te zien, zo veel van die vuile kinderen naast elkaar in het stof gehurkt, mannenwerk aan het doen...
Er waren drie hoofdredenen dat kinderen hier moesten werken:
Of ze waren erg arm en de ouders brachten hun kind naar het kamp. Ze hoefden niet voor eten te betalen en het kind zorge voor inkomen. Vaak wisten die ouders niet hoe erg het was in het kamp...
De andere reden waren de weesjes. Ze zwierven maar wat rond, hoorden dat je in het kamp eten kreeg, een dak boven je hoofd en werk dus zij trokken er heen om te werken.
De laatste reden waren ongewenste kinderen zo als bij Louise het geval was. Het waren in de hoofdzaak lelijke of roodharige kinderen die niet goed in een rijke familie pasten.

's avonds in bed lag Louise weer eens een voor goede oplossing te denken. Ze zuchtte. Moest ze misschien gewoon sorry zeggen? Ach nee, ze zouden, en vooral Loek, er niet naar luisteren. Ze zouden zeggen dat ze op moest hoepelen met haar goedkope excuses, alles was toch al gebeurd. Moest ze hen iets geven? Het brood dat ze van de dokter had gekregen was allang op. Het leven was zo moeilijk. Waarom gingen de kinderen niet met z'n allen voor een opstand zorgen? Dan waren ze vrij! Ach ja, maar dat was dan alleen fijn voor de kinderen die ergens nog een thuis hadden, zo als zij, hoewel ze ongewenst was.
Ze geeuwde, draaide zich op haar andere zij -haar rug deed te veel pijn- en viel in slaap. Waarom hadden de ene kinderen geluk en de anderen niet?

Alex had al dagen door dat Louise ergens over piekerde. Op een dag besloot hij haar er naar te vragen. Ach, Alex, antwoorde Louise. Ik probeer iets te verzinnen waardoor we weer vrienden worden met Sam, Loek, Tessa en Sofie. Ik weet niets. Helemaal niet, zal het ooit goed komen Alex? Alex zuchtte. Louise had hem een moeilijke vraag gesteld. Misschien, als we heel hard werken en als we ouder zijn mogen we misschien weg, of worden we opzichter. Hij wist dat sommige opzichters vroeger ook kampkinderen waren geweest. Misschien dat ons leven dan beter zou worden, zei hij zacht. Louise knikte. Weet jij iets waardoor we weer vrienden kunnen worden? Alex knikte voorzichtig. De enige manier... begon hij, is door hen de vrijheid te geven. Louise zuchtte. Ja! Maar ik kan er toch niet voor zorgen dat we vrij worden? Alle anderen kinderen die dat hebben geprobeerd zijn gepakt door de opper.

En jij weet best wat er dan met ze gebeurden. Ze leefden in ieder geval niet voor lang. En denk je dat ze blij zijn als ik ze probeer vrij te krijgen maar we worden gesnapt? Ze zullen alleen maar kwader worden. Ja... maar het is de enige manier, zei Alex wanhopig. Louise zweeg. Was dit ventje werkelijk negen jaar?

De dagen gingen voorbij, zonder dat Louise Hallet zag. Waar was hij? Dacht ze bezorgd. Alex, heb jij Hallet gezien? Ik heb hem echt al heel lang niet gezien! Nu je het zegt, mompelde Alex, ik heb hem ook al heel lang niet meer gezien. Jij vindt hem aardig, hé? Langzaam knikte Louise. Iedereen vindt hem stom, maar ik weet dat hij ons juist wil helpen. Hij is hier gekomen om ons te helpen, maar hij wordt tegengehouden door de opper. Dit was allemaal nieuw voor Alex, hier had hij niets van afgeweten! Nu begreep hij waarom Louise Hallet aardig vond. Opeens kreeg hij een idee. Als hij nu eens... Dat was het! Maar hij zou het niets van tegen Louise zeggen. Het zou een verrassing zijn! Of... zou hij Louise het wel vertellen? Anders zou Hallet hem misschien niet geloven...

Onder het eten dacht hij er nog eens goed over na. Hij besloot eerst Hallet maar met een bezoekje te vereren. Hij was anders nooit zo'n durfal, maar hij zou proberen Louise na te doen. Hij klom net als zij uit het raampje in de barak. Alleen was het dit keer boven zijn eigen bed en er stond geen regenton. Hij hield zich vast aan de stenen en klom voorzichtig naar beneden. Hij sloop naar de barak. Bij de ingang zaten Jerry Baker en Jefferson. Niemand wist hoe Jefferson met zijn voornaam heette. Hij zat om het hoekje en luisterde hun gesprek af. Wist je dat die Hallet ziek is? Zei Baker tegen Jefferson. Wat een watje, antwoordde die. Ik ben nooit ziek! Oja, en die ene keer dan? Toen was ik niet echt ziek. Baker grijnsde.

Hallet probeert hier weg te komen, ging Baker toen fluisterend verder. Jefferson trok zijn wenkbrauwen omhoog. Vind de opper dat goed? Volgens mij wel, de opper begint bij te draaien. Gelukkig, zei Jefferson, dan kan ik ook weer hele dagen kleintjes gaan slaan! Bij elk woord dat Jefferson zei, kreeg Alex een grotere hekel aan hem. Toen drong het pas tot hem door wat Jefferson had gezegd. Wilde Hallet weg?! Dat was precies wat hij wilde weten! Alleen moest hij nu nog Hallet opzoeken, en dat was iets veel moeilijkers... Volgens Louise was de dokter erg aardig, dus daar zou hij niet veel problemen mee krijgen. De 3e barak van links. Er was een groot raam, daar was Alex blij om. Hij was nog blijer toen hij merkte dat Hallet precies bij dat raam lag! Alex sloop er heen. Er hingen gordijnen voor het raam dus klopte hij op het raam. Het raam werd geopend en Alex zag Hallets zwarte krullen te voorschijn komen. Hallets staalblauwe ogen stonden verbaast toen hij Alex zag.



Wat doe jij hier? Vroeg Hallet. Alex keek of er niemand aankwam. Hij had geen geluk, Jefferson kwam eraan! Ook Hallet had hem zien aankomen, greep Alex onder zijn armen en met een ruk stond de lichte Alex binnen. Wat is er? Vroeg Hallet. Ik... ik wilde iets aan u vragen, stamelde Alex. Hallet zuchtte. Kom mee. Alex liep achter Hallet aan naar een klein hokje waar alleen een bed in stond. Hij draaide de deur op slot en vroeg weer: Wat is er? Het gaat om Louise, zei Alex voorzichtig. Hij probeerde te peilen wat Hallet van Louise vond. Louise? Er verscheen een lach op zijn gezicht. Wat is er met haar? Vroeg hij toen ongerust. We hebben ruzie met een paar andere vrienden, en nu... Er werd aan het slot gemorreld. Hup, onder het bed, zei Hallet tegen Alex. Vrijwel meteen lag Alex onder het bed. Hallet opende de deur.

Verroest, Hallet! Wat doe jij hier? Dat was Miller natuurlijk. Het was te druk voor me in de ziekenboeg. Daarom wilde ik proberen hier te slapen. Alex kon net onder de deken doorkijken en zag dat Miller Hallet niet geloofde. Maar... begon die, jij praatte net! Hallet zuchtte, dat doe ik wel vaker, zei hij toen, als ik me alleen voel. Miller keek verbaasd naar Hallet en sloot toen de deur. Alex kwam weer onder het bed vandaan en Hallet zei: We moeten hier weg, kom morgen om 7 uur met Louise hier. In dit hokje was ook een raam en Alex klom dus maar hierdoor heen. Hij was blij toen hij weer veilig op zijn voeten stond. Wat zou Louise opkijken! Ze zou wel in de barak zijn, dacht hij.

Louise zag hem aankomen. Hij grijnsde. Het was de eerste keer dat Louise de jongen met zijn zwarte lokken zag lachen.
Wat is er... Alex?

Ssst... kom mee! Antwoordde Alex. Hij trok Louise mee en fluisterde het hele gebeuren in haar oor. Denk je dat echt? Vroeg ze na afloop weifelend aan Alex. Alex knikte. Serieus! Oh, ik kan het niet geloven! Zei Louise. Zou hij dat echt willen? Opeens hoorden ze beiden een knal. Nee he, dat zijn de deuren van de barak. Hoe komen we er nou in? Op een drafje holden ze naar de deuren. Baker wilde ze juist op slot draaien. Meneer Baker! Hijgde Alex, mogen we er in? Waarom bleven jullie buiten? Baker trok zijn wenkbrauwen op. We hadden het warm, verzon Louise, en gingen nog even naar buiten. Baker haalde zijn schouders op en deed de deur weer open. Opschieten! Zei hij kortaf. Louise en Alex glipten naar binnen. Je bent fantastisch, Alex! Zei Louise weer. Weet ik! Zei Alex vol zelfvertrouwen. Het gaat lukken!

Louise kreeg de volgende dag heel wat zweepslagen te verduren. Ze was ver weg met haar gedachten. Ze deed haar werk onnauwkeurig werkte twee keer zo langzaam als anders. Ze moest steeds maar weer aan Hallet denken. Er was geen klok, maar Louise dacht dat het aan het begin van de schemering wel 7 uur zou zijn. Het was lastig, want ze moesten weg onder het werken, en juist dan letten de opzichters goed op. Alex had geluk met zijn donkere haar, hij viel minder op dan die vuurbos van haarzelf. Eindelijk konden ze weg. De opzichters waren wat gaan drinken en Louise en Alex vertrokken onzichtbaar. Ze kwamen bij het raampje waar Alex de vorige avond uitgeklommen was. Daar wachtte Hallet. Voorzichtig klom eerst Alex naar binnen en werd opgevangen door Hallet. Ook Louise klom omhoog, kroop door het raampje en viel in Hallets armen.

Ze werd rood, maar het was gelukkig donker, dus zag Hallet het niet. Voorzichtig zette Hallet Louise op haar voeten. Kom maar achter mij aan. Hij deed de deur open en liep een lange gang door. We hebben geluk dat de opzichters buiten zijn, de opper zit in zijn kantoor. Ze gingen een smal trapje op en kwamen in een zolder, waar een paar opzichters een eigen hoek met een bed hadden. In een hoek stond weer een trapje. Het was een gammel ding en Louise was blij toen ze heelhuids boven was. Het was pikkedonker, maar Hallet kon geen kaars of lamp aandoen, dat konden ze buiten zien. In de achterste hoek gingen ze zitten. Wat is er aan de hand? Vroeg Hallet met een warme stem. Tristán, zei Louise aarzelend. Alex verwonderde zich. Heette Hallet met zijn voornaam Tristán? Hoe wist Louise dat? Na jou komst hebben Alex en ik nogal ruzie gekregen.

Na mijn komst? Hallet keek verbaasd. Ja... toen die keer dat ik wilde weten wat er met je zweep aan de hand was, zij konden er niet tegen dat ik jou aardig vond. En die andere keer dat ik je leven gespaard heb... Daarna wilden ze niets meer met ons te maken hebben. Wie zijn 'ze'? Vroeg Hallet. Tessa, Loek, Sam en Sofie. We waren goed bevriend en deelden alles met elkaar. Tot jij kwam. Maar ik wil die vriendschap terug... Maar ik weet niet hoe ik het ooit goed kan maken. De enige manier is om ze te laten ontsnappen uit deze gevangenis. Alex hoorde dat jij misschien wegging van hier... Is dat waar? Hallet knikte bedachtzaam. Dat is waar, zei hij. Alleen die vier? Louise knikte. Dan doe ik het niet, zei Hallet beslist. Ik doe het alleen als ik deze twee dappere vechters ook mee mag nemen!

Alex glunderde. Wat een compliment! Dat kreeg hij anders nooit! Louise had zin om Hallet te omhelzen. Je bent fantastisch! Zei ze. Alex knikte om het hardst: Louise heeft gelijk! Hallet grijnsde en zei: Ik zal er over nadenken hoe we het doen. Ik weet niet of het lukt. Jullie horen er nog van. Ik breng jullie weg. Hij duwde Alex die al opgestaan was voor zich uit en trok Louise bij haar hand omhoog. Nu kwam Louise ook omhoog en met z'n drieën daalden ze het trapje af. Hallet keek om de hoek en zag dat er niemand aankwam. Snel renden ze naar hun volgende veilige plekje. Nog een trapje af, de lange gang door... Dit gaat geheit verkeerd, dacht Louise. Straks komt de opper eraan... Maar het ging allemaal goed. Zonder ongelukken kwamen ze weer in het hokje waar ze door het raampje werden geholpen door Hallet. Met een plofje kwam Alex op de grond, en even later verdween ook Louise uit het zicht. Doei, Tristán!

Louise was overgelukkig. Het kon! Ze was door het dolle heen, nu zou alles weer goed komen! Alex zei, nog steeds een beetje overdonderd: Wauw! Nu kan ik naar mijn moeder toe, ik ga haar opzoeken en ik wil nooit meer mijn vader zien die me hierin stopte! Meteen was Louise stil. Het was de eerste keer dat Alex iets over zijn afkomst vertelde. En zijzelf dan? Wat was de reden dat zíj hier gekomen was? Het enige wat ze nog wist was de plaats waar ze woonde, en natuurlijk haar achternaam, hoewel die nooit meer werd gebruikt sinds ze hier was. Misschien waren haar ouders ondertussen wel verhuist... waren ze rijk? Of arm? Had ze broers of zussen? Wat een gek idee, misschien had ze wel een broertje, of en zusje! Maar ze wist niets, helemaal niets!

De dagen er na waren even eentonig als anders. Behalve dan dat Louise overgelukkig was. Ze popelde om de andere vier het nieuws te vertellen, maar Alex temperde haar blijdschap. Doe het niet! Zei hij. Straks lukt het Hallet niet eens en dan zitten wij met de gebakken peren. En dan ben jij kwaad omdat het niet is gelukt. Wie zegt dat het hem ooit lukt? Meteen zakte Louise weer in elkaar. Nou ook weer niet zo neerslachtig doen! Zei Alex. Misschien lukt het hem wel! Louise schoot in de lach. Ze kon echt niet op tegen Alex' logica. Oké joh! Grinnikte ze. Zo als u wilt! Ik ben helemaal tot uw dienst! Wanneer zouden we bericht van Hallet krijgen? Zei ze toen peinzend. Ik weet het niet, Alex haalde zijn schouders op. Misschien duurt het wel een jaar!

Dat zou best wel eens kunnen, hoor! Zei Alex, misschien moet hij nog wel een jaar hier werken en mag hij dan pas weg. Ik dacht, zei Louise, dat opzichters meestal niet vrij mochten! Alex knikte. Misschien moet hij een eed afleggen, dat doen ze wel vaker.

Louise! Louise! Opgewonden kam Ale een paar dagen later aanrennen. We moeten straks naar Hallet! Zei hij toen op een zachtere toon. Louise was in de wolken. Zou het hem gelukt zijn? Vast wel, als je naar Alex' gezicht keek! Hoe laat? Informeerde ze. Weer 7 uur. Louise knikte, dat is het al bijna als je naar de lucht kijkt. Louise leverde snel haar mand met stenen in en samen met Alex ging ze weer naar het raampje. Alles verliep precies hetzelfde als de vorige keer. Weeer gingen ze naar het zoldertje. Louise was nieuwsgierig, Tristán had haar zó geheimzinnig aangekeken!

Hij stak meteen van wal. Volgende week is er weer een transport met de stenen. Vaak moeten sommige kinderen dan onder toezicht die zakken inladen. Ik zal er voor zorgen dat jullie dat mogen doen en dat ik jullie opzichter ben. Bij de laatste paar zakken springen jullie erin en laad ik jullie in. Ik weet welke stukken ze gaan controleren voor verstekelingen. Jullie krijgen een goed plekje op die kar, zodat ze jullie hopelijk niet vinden. Wel zit je tussen zakken met stenen ingeklemd, maar dat is maar voor een nacht en een ochtend. De volgende dag mag ik weg, na een poosje mogen jullie 's ochtends uit de zakken. Dan mogen jullie uit de zakken. De chauffeur levert ons af in een stadje en dan zijn we vrij! Louise begreep door zijn laatste woorden dat hij zelf ook naar vrijheid verlangde en graag uit dit kamp weg wilde.

Toen het eindelijk tot haar doordrong dat ze zelf dan ook vrij was, was ze in de wolken. Er was een kleine kans dat ze hun snapten, maar ze had het er voor over. Vrij! Het was het beste woord dat er bestond. Maar die chauffeur dan? Vroeg Alex. Tristán begreep hem onmiddelijk. Die heb ik omgekocht! Mocht je zo maar weg? Wilde Louise toen ook weten. Ik heb heel lang gezeurd, bekende Hallet. De ochtend voor we weg gaan, moet ik een eed doen dat ik niemand verder zal vertellen over dit kamp. Ik zal het niet doen ook, ik wil het zo snel mogelijk vergeten! Louise was het met hem eens, ze leunde met haar hoofd tegen zijn schouder. Over een week ben je vrij, Tomaatje! Zei Hallet. Louise werd nog roder dan ze al was. Maar nu moeten we gaan! Louise volgde Tristán naar het trappetje. Plotseling stond ze stil. En als ze me nu niet geloven? Dan laten ze de vrijheid voor hun neus wegglippen! Grinnikte Tristán Hallet. Voor ze uit het raampje klommen zei Hallet nog: Vergeet ze niet op tijd in te lichten!

Het laatste wat Tristán Hallet van Louise zag was haar vlammend rode haar dat tot onderaan haar rug hing. Je had gelijk met Hallet, zei Alex toen ze wegliepen. Het is een fantastische kerel! Ik ben blij dat je hem en zijn zweep door had! Louise legde haar arm om Alex smalle schoudertjes. Als we vrij zijn ga jij naar de universiteit! Alex gaf haar een duw, gek kind! Je bent slimmer dan ik, en ik ben veertien en jij negen! Hoe oud is Hallet eigenlijk? Dacht Alex hardop. Weet ik niet, moet je hem zelf maar een keer vragen. Wat denk je? Ik weet het niet goed, antwoorde Alex Louise. Hij ziet er nog erg jong uit, heb je die spierballen gezien?! Nou ja, hij is in ieder geval niet oud! Dat waren Alex' laatste woorden voor Louise die avond, want ze waren al in de barak aangekomen, en gingen naar bed.

Wanneer zullen we het de anderen vertellen? Vroeg Alex aan Louise. Die haalde haar schouders op. Zullen we dat vanavond doen? Best, Alex stopte een stuk brood in zijn mond. Zijn we ook eens van dat ellendige eten af! Grijnsde hij. Na het eten werkten ze weer verder. Louise was zenuwachtig. Ze hoopte dat de andere vier haar zouden geloven. Wat moest ze anders doen om het ooit goed te krijgen met hen! Ze wist dat ze verlangde naar hun oude vriendschap en daarom wilde ze die graag terug. Louise zat het meest in om Loek. Loek geloofde haast nooit iemand; hij woonde ook al heel lang hier, langer dan zij allemaal, dat had ze wel eens opgevangen. Hij had een vreselijke hekel aan de opzichters en probeerde hun leven zuur te maken. Daarom vond hij het zo erg dat zij Hallet had laten leven... Maar Hallet werd nu wel hun verlosser!

Hoe zou ze het hen vertellen? Gewoon naar hen toestappen maar? Ze had er helemaal geen zin in. Louise vermaande zich zelf, je moet het toch een keer doen!

Toch een beetje angstig liep Louise met Alex die avond naar de vier. Ehm... begon Louise. Ik vind het heel rot dat we ruzie hebben! En ik wilde het graag goed maken, zo, dat was er maar vast uit. Ja, en? Zei Loek. Wat kom je nou doen dan? Hallet gaat weg en nu... Prrt! Zei Loek, Halletje, lief Halletje! Hij lachte naar de andere drie, die lachten mee. Verkeerd! Louise zuchtte. Ze had het helemaal verkeerd aangepakt! Nu probeerde Alex het. Wij hebben een plan bedacht waardoor we hier wegkunnen. Meteen waren de vier een en al oor. Goed zo Alex! Juichte Louise in zichzelf. Over een paar dagen gaat er weer een transport met stenen en nu hebben wij het zo geregeld dat we mee kunnen.

Hoe dan? Wilde Sam weten. Is er een kans dat we gepakt worden? Een kleine kans, antwoordde Alex. Maar hoe wilde je dat dan doen? Vroeg Tessa. Oké, ik moet jullie wat over Hallet vertellen en wordt álsjeblieft niet boos, ja? De kinderen knikten. Hallet is hier gekomen om ons te helpen. Hij wist niet dat het zo erg was, maar kon niet meer terug. Hij maakte leer aan zijn zweep, zodat het slaan minder pijn deed. Hij werd gesnapt, maar ik had hem door gehad en zorgde er voor dat hij niet werd doodgeranseld. Ik vond het heel stom dat we ruzie hadden, want wij waren al vanaf het begin vrienden. Ik vroeg of hij me kon helpen en dat kon hij. Willen jullie vluchten? De kinderen knikten om het hardst. Nu ging Alex verder. Over een paar dagen mag Hallet weg met het transport. Hij heeft geregeld dat wij de zakken met stenen inladen. Op het laatst stopt hij ons in een zak en zet hij ons op de kar. De volgende dag gaat die kar weg in als het allemaal goed gaat zijn we 's middags vrij!

Allemaal mee eens? Tessa, Sofie en Sam knikten. Loek? Ook hij knikte, maar dan onwillig. Oh, zei Tessa, ik ga naar mijn oom en tante! Die zijn zó aardig, en dan zie ik mijn broertje weer! Ik ga naar mijn opa, zei Sam vrolijk. En ik ga naar meneer Stuart. Die heeft vroeger aan mijn vader belooft voor me te zorgen, maar mijn moeder stuurde me hierheen. Ik ga naar mijn moeder en hard studeren! Zei Alex verlangend. Louise en Loek waren de enigen die niets zeiden over hun toekomst. Louise begreep Loek niet. Hij had een hekel aan hen, maar waarom? Hij was altijd zo vijandig...

Het groepje was weer bij elkaar. Ze waren vrolijk en maakten grapjes, hoewel Loek haast nooit mee deed. Dat ze zo vrolijk waren was wel lastig. Opzichters houden niet van vrolijke kinderen dus werden ze nog meer afgestraft dan vroeger. En Louise zoals altijd nóg erger. Ik ga mijn haar nog eens een keer verven! Zei ze tegen Sofie, toen ze weer eens geslagen was. Welke kleur? Vroeg Sofie nieuwsgierig. Blauw, grinnikte Louise. De stemming was helemaal omgeslagen en de kinderen in de barak waren verbaasd. Waarom waren ze zo vrolijk? Alex waarschuwde hen. Straks hebben ze ons nog door, zei hij benauwd. Iedereen kijkt ons zo aan. Dat vond Louise eigenlijk ook dus werd de stemming weer wat minder. Met z'n allen keken ze erg uit naar hun vrijheid. Nog 3 dagen, nog twee, nog een... Toen brak de allerlaatste dag aan. De dag waarop ze op transport zouden gaan.

Niemand had z'n hoofd bij het werk en het leek wel alsof ze juist die dag extra geslagen werden, als afscheid. Bont en blauw werden de zes aan het eind van de middag geroepen door Hallet. Hij deed net als een echte opzichter. Doorwerken, zei hij bars. Soms liet hij zijn zweep knallen, maar hij paste wel op om ze te raken! De kinderen sjouwden de zakken heen en weer. Ze deden het epres een beetje langzaam. Helemaal achteraan lieten ze een paar plekken vrij voor hun eigen zakken. Louise keek soms angstig omhoog, naar de wachttorens. Hallet, zei ze zacht. Letten ze daarboven goed op? Héél goed, zei Hallet. Vooral als ik een beetje slaappoeder in hun fles gooi. In de wachttoren zat Miller. Niemand zou op die dikke opzichter letten en Hallet zou zijn werk wel doen, geloofde de opper.

Toen er nog een stuk of tien zakken stonden, kropen de kinderen in hun eigen zakken. Hallet hield hun zak open en snel sprongen ze erin. Even dichtknopen en klaar! Hallet had er voor gezorgd zakken te nemen met een paar gaten: voor de zuurstof. Hallet pakte de zak waar Alex in zat, klom op de kar en zette de zak neer in een hoek. Zo, een andere zak -waar stenen in zaten- voorzichtig er een beetje overheen en dan de andere nog. Baker kwam er aan lopen. Waarom doe je dat zelf? Snauwde hij. Hallet wees naar de barakken. Ze gingen sluiten, dus ik moest de laatste paar zakken alleen doen. Baker knikte. Ach ja, dit is wel een leuk werkje voor jou, zei hij toen alsof Hallet zelf een van de kampkinderen was. Hallet was blij dat de opzichters nogal egoïstisch waren. Nu wist hij van te voren dat ze niet zouden helpen met zakken opladen. Er kon dus niets met de kinderen gebeuren.

Even later kwam de opper eraan. Hij zou de zakken controleren. Hij had een stompe speer mee genomen. Hallet wist dat hij meestal de onderste zakken pakte, dus had hij de zakken met de kinderen bovenop gelegd. De opper stond op een van de zakken. Hallet hoopte dat er in die zak geen kind zat! De opper duwde een paar zakken aan de kant en sloeg toen met de speer op een zak. Het gaf een helder geluid, van ijzer op steen. Hij controleerde nog een paar zakken, maar vond gelukkig niets. Hij sprong van de wagen en liep naar zijn barak. Hallet moest mee om de eed af te leggen. De kinderen waren opgewonden, maar ze moesten doodstil blijven zitten, want het slaapmiddel kon best weleens uitgewerkt zijn. Sofie kneep in haar neus. Ze moest niezen, maar ze kon het nog net tegenhouden. Ook de anderen hadden het moeilijk, want de zakken waren van jute en nogal stoffig. Ze waren helemaal opgerold, want de zakken waren klein.

Ze probeerden wat te slapen, ze zouden pas morgen weggaan. Louise ha het ijskoud. Bij de anderen lag er nog een andere zak bovenop, maar zij lag helemaal bovenaan en had dus geen 'deken'. Eindelijk vielen er toch vijf in slaap. Ze hadden afgesproken dat er eentje zou waken. Stel je voor dat er eentje snurkte! Die ene moest daar dan opletten. Ondertussen was Hallet de barak binnengegaan. Hij stond voor de tafel van de opper. Achterhem zaten de rest van de opzichters. Hallet hield zijn handen gekruist op zijn borst en keek recht in de ogen van de opper. Toen klonk zijn heldere stem: Ik beloof dat ik niet van de geheimen van dit kamp vertel. Ik beloof dat ik dit kamp verborgen houd voor wie dan ook, als is het mijn vader, broer, baas, kapitein of koning, geen woord zal mij ontglippen! Hallet boog en liep de deur uit. Deze nacht zou hij in het stro op de kar doorbrengen, bij de boer die de kar zou berijden.

Wat was dat? Er klonk een doordringend gefluit. En daarop volgen: Hu, hu! Meteen begon de wagen te trillen, en te wiebelen. Louise wilde zich uitrekken, maar dat kon natuurlijk niet in de zak. Ze was stram en had spierpijn, want ze had de hele tijd in dezelfde houding moeten liggen. Ze verbaasde zich dat ze het niet zo koud had gehad als de vorige avond, terwijl het wel even koud moest zijn, want de wagen ging vroeg weg. Ze hoorde steeds in hetzelfde ritme het geklop van de ossenhoeven op de zandweg. De wagen deinde op en neer. Soms knalde hij hard door een gat in de weg, met als gevolg dat Louise en haar vrienden heen en weer rolden op de kar. Louise had het gevoel alsof iemand haar botten een voor een zat door te breken, ze rot voelde ze zich. Die zakken met stenen naast haar waren ook al geen pretje. Die dingen waren hard en hoekig, iets dat erg zeer doet.

Het werd steeds warmer op de kar en Louise hoorde Hallet praten met de boer. Zouden de anderen ook zo'n last hebben van de hitte? Het was zomer en de zon scheen met al haar kracht op de jute zakken. En op het moment dat Louise juist dacht dat ze stikte, stopte de kar met veel lawaai. Hallet klom van de bok en maakte een voor een hun zakken open. Oh...! Louise snakte naar adem. Zo, jij was de laatste, zei Hallet tevreden. Louise schoot in de lach. Aan alle kanten van haar kwamen vermoeide gezichten omhoog, die allemaal naar adem hapten. Ook Hallet moest lachen, het was ook zo'n koddig gezicht! Nu kropen ze helemaal uit hun zakken te voorschijn lieten zich door de wind uitwaaien. Jullie zijn vrij! Riep Hallet boven de wind uit. Hij stond naast de kar en alle kinderen sprongen een voor een van de wagen. Louise viel in Hallets armen. We zijn vrij! Juichte ze. Ze keek om zich heen en liet zich vallen in het hoge gras.

Wat ruikt het hier heerlijk! Zei Louise verrukt. Het gras kriebelde aan haar blote voeten en ze voelde zich volmaakt gelukkig. Sam en Alex waren door het gras aan het rennen en vonden een beekje. Het heldere water kabbelde om hun voeten. Vrijheid is het fijnste wat er is, zei Louise tegen Hallet. Hallet plukte een bloemetje. Kijk, zei hij. Hij haalde het steeltje eraf en zoog eraan. Heel lekker, proef maar! Louise probeerde er ook een. Het was heerlijk zoet spul. Wat is dit? Vroeg ze nieuwsgierig. Honing, antwoordde Hallet. Volaan keek hij naar de kinderen die overgelukkig in het gras lagen. Dit is de fijnste dag van mijn leven! Zei Louise, de dag waarop ik vrij ben gekomen. Toen zette ze haar handen om haar mond en riep uit alle macht: IK BEN VRIJ! VRIJ! VRIJ! Maar haar woorden verdwenen in het niets door het ruisen van de wind...

Zo zou het ook met Louise's vrijheid gaan, het zou al snel verdwijnen, net zoals haar woorden in de wind...

De boer was dengene die de stilte verbrak. Komen jullie? Zei hij, we moeten nog een heel eind rijden. De kinderen werden wakker. Louise had heerlijk geslapen. Hoe laat is het? Vroeg ze slaperig. Bijna vijf uur! Zei Hallet. Vijf uur? Zo laat al? En we moeten nog een heel eind rijden! Ja, jij wel, zei Hallet. Jij woont het verst van allemaal. De boer knikte. Hup, op de kar! De kinderen sprongen op de kar en vrijwel direct zette de kar zich in beweging. De kinderen aten wat en lagen wat te soezen in het hooi. Toen de schemering in viel zagen ze allemaal lichtjes aan de horizon. Wat is dat? Vroeg Tessa. Daar is een stad, zei Hallet. Hoe heet die stad? Wilde Sofie weten. Lane-Io, zei de boer. Lane-Io? Daar moet ik er uit! Zei Sofie. De kinderen keken verlangend naar de stad. Zo'n mooie stad! Sofie had geluk! Alle steden zien er zo uit, hoor, zei de boer. Maar dat konden de kinderen niet geloven.

Waar moet ik je afzetten? Vroeg de boer aan Sofie. Naast herberg De Rode Ruiter. De boer knikte, gaf de ossen een tikje met de zweep en toen reden ze over de brug Lane-Io in. Het was een drukke stad. De boer stopte naast een oude man. Waar is de Rode Ruiter? Vroeg hij. Het oude mannetje zei met krakende stem: Hie links en daa rechts! En dan veur oe neus is de Rooie Ruiter! De man stak na deze woorden zijn hand op en Hallet gooide er een muntje in. Hier links en daar rechts, herhaalde hij. Daar! Het kan niet missen. Herberg De Rode Ruiter. Naast de herberg stond een groot huis. Daar woont meneer Stuart, zei Sofie. Daar moet ik heen. Ze sprong van de wagen en liep naar de voor deur. Ze liet de ijzeren klopper vallen. De deur werd geopend door een oude man die haar meteen herkende. Sofie zwaaie nog een keer en ging toen naar binnen. De kar hobbelde de stad weer uit, op weg naar de volgende. Loek en Alex werden nog afgeleverd, toen werd het te laat om door te reizen. De boer, Hallet, Louise, Tessa en Sam moesten op de kar slapen.

De volgende ochtend reden ze weer verder. Sam en Tessa woonden in dezelfde stad, dus dat kwam goed uit. Vrolijk zaten de kinderen op de kar. Waar moet jij eigenlijk heen? Vroeg Louise aan Tristán Hallet. Ik ga naar Lesorith, antwoordde hij, daar wonen mijn ouders. Heb je broers of zussen? Vroeg Louise nieuwsgierig. Tristán knikte. Ja, een broer: Milian. Ik ben erg aan hem gehecht. Woont die ook in Lesorith? Ja, en jij, heb jij broers of zussen? Louise haalde haar schouders op. Volgens mij niet, want mijn moeder leeft niet meer. Ik weet het niet meer. Misschien wel, misschien niet. We zijn bijna in Redovia, zei de boer. Daar moeten jullie er toch uit? Tessa en Sam knikten gelijktijdig. Pak je spullen maar vast, adviseerde de boer. Spullen? Sam trok zijn wenkbrauwen op. Hoe moeten we spullen inpakken als we alleen maar ons zelf hebben...? O ja, das waar ook, zei de boer.

Het werd steeds drukker op de stoffige weg. Het stof van de karren die voor hen reden stoof in Louise ogen. Ze kneep ze snel dicht. Benieuwd keken Sam en Tessa naar de hoge, dikke muren van Redovia. Hoe zou het daar binnen uit zien? Waar moeten jullie heen? Ze haalden hun schouders op. Ik vraag wel of de mensen weten waar opa en oma Caunter wonen, zei Sam. En mijn oom en tante Cooke, vulde Tessa aan. Hoe heet jij eigenlijk met je achternaam, Louise? Duncan. Duncan? Ga jij naar je ouders toe? Mijn vader, mijn moeder leeft niet meer. Oh, rot, zei Tessa. Die van mij waren heel arm, toen zijn ze weg gegaan en stuurden mij hierheen. Daarom ga ik naar mijn oom en tante. Ze reden Redovia in. Ze reden achter de dichte mensenmassa aan die naar een plek liepen. Dat zal de markt wel zijn, verontstelde de boer. Hij gelijk. Een stukje verderop was een grote markt waar Tessa en Sam uitstapten. Ze verdwenen in de mensenmassa.

Nu zijn we nog met z'n drieën! Zei de boer. Woon jij ook in zo'n drukke stad? Vroeg de boer. Weet ik niet. Maar het ligt wel aan de zee, dus er zal wel een haven zijn enzo. Hoe heet het daar? Wilde Tristán weten. Dumousio... Ken je dat? Tristán haalde zijn schouders op. Niet dat ik weet. Weet je wel hoe ver reizen? Volgens mij kunnen we er vanmiddag zijn, dacht Tristán. Rond het middag eten kwamen ze in een bos. Toen ze het bos uitreden werd het steeds drukker. Sjonge, merkte Louise op, het is hier wel heel druk! Ja, knikte Tristán. We naderen de hoofdstad: Marhab. Dat bos waar we net doorheen reden was het koningsbos. Oh... De tijd verstreek. Louise dacht na over Dumousio. Zou het een mooie stad zijn? En, wat nog belanrijker was, Hoe zou haar vader reageren als zij zo maar binnen kwam stappen? Ze was zenuwachtig. Straks vond ze het huis niet eens. Wat moest ze dan doen? Dan was ze alleen op de wereld! Tristán verbrak haar gedachten. We zijn er bijna. Louise schrok op. Ze werd steeds angstiger naarmate ze dichterbij kwamen. Tristán merkte dat zeker, want hij vroeg: Zal ik met je mee gaan? Dan kan de boer even naar een cafeetje ofzo. Ja! Louise keek hem blij aan.

Ik ben bang dat mijn vader me op straat zet, zei ze toen zachtjes. Hij heeft me denk ik ook naar het kamp gebracht, dus hij heeft vast een hekel aan mij. Tristán haalde zijn schouders op. Kom op, misschien is hij wel heel blij je te zien! Ja, vast! Reageerde Louise. Ze zag een blauwe waas. Is dat de zee? De boer knikte. Je woont in een drukke stad, Louise! Ja, dat zag Louise ook. Het was een grote stad en de karren reden af en aan door de poorten. Hoe vind ik nou ooit mijn vader? Ik help je wel, zei Tristán moedig. We vinden hem wel! Ze stonden voor de grote stadspoort. Boven die stadspoort waren letters uitgehakt in de muur. Dumousio, las Louise. We zijn er! Ze werd toch wel blij bij het zien van de stad. Zou ze hier echt tot haar zevende gewoond hebben? Het kwam haar zo onbekend voor! Behalve die lucht... Het riep herinneringen bij haar op. Het was een koude, zoute zeelucht.


Volgend hoofdstuk:
Hoofdstuk 4:
Weer thuis

Overzicht verhalen
Informatie & voorwaarden
Home
Aanwezige users:


Niet ingelogd



Anno 2012
Pages created by nanny