Hoofdstuk 0: Vanaf het begin
Hoofdstuk 1: Het kamp
Hoofdstuk 2: Hallet
Hoofdstuk 3: De ontsnapping
Hoofdstuk 4: Weer thuis
Hoofdstuk 5: Oma Duncan
Hoofdstuk 6: Henry Johnson
Hoofdstuk 7: Weer ontsnapt
Hoofdstuk 8: De reis naar Lesorith
Hoofdstuk 9: Tristán Hallet
Hoofdstuk 10: De reis naar de sprookjesstad
Hoofdstuk 11: Eindelijk thuis
Hoofdstuk 12: Zachary en Lucky
Hoofdstuk 11: Eindelijk thuis
Louise begon te gillen.
Louise! Wat is er! Tristán kon haar nog net opvangen toen ze flauwviel. Bewegingloos lag ze in zijn armen. Ross stond verbaasd te kijken. Wat is er met haar? Vroeg hij. Tristán hoorde de bezorgdheid in zijn stem. Tristáns hand gleed langzaam naar Louises rug, bleef daar liggen en duwde hard tegen haar wervelkolom. Het leek alsof er een straal van licht uit zijn hand kwam en in haar rug ging. Tristán voelde hoe er kracht uit zijn lichaam verdween, maar hij vond het niet erg. De kracht werd nu overgegeven aan Louise en zou maken dat ze weer bij kwam. Een paar minuten later kwam Louise overeind. Ze pakte trillend zijn wonderhand, maar er was niks aan die hand te zien. Louise... wat was er? Vroeg Tristán zacht. Er dropen tranen uit haar ogen. Alexis! Fluisterde ze hees. Reuben!
Louises vuisten balden zich. ALEX! Schreeuwde ze. REUBEN! Verdriet en pijn klonk door haar stem. Overmand door verdriet beukte ze met haar vuisten op Tristán borst. Ze zag niets meer, behalve dat zwarte. Het zwarte dat haar gek maakte. Door het zwarte heen zweefden de gezichtjes van twee kleine jongetjes. De jongetjes staken hun handjes uit, maar zij kon niet bij hen komen...
Nu kon Tristán zich ook niet meer houden. Geluidloos huilde hij met Louise mee. Hun 2 kinderen! 'Oh, Alexis! Reuben!' Hoe hadden ze dát ooit kunnen vergeten? Ze waren hun verleden vergeten; maar vergat je dan zelfs je kinderen? Dat kon toch niet? Hij greep Louise en trok haar ruw tegen zich aan. Hij was kapot. Zijn hart was door midden gescheurd. Nu pas besefte hij hoeveel hij van zijn zoontjes hield. Hij was er heilig van overtuigd dat ze niet meer leefden. Ze hadden nooit kunnen overleven in dat woud. Een jochie als Alexis kon dat niet, en een baby als Reuben zeker niet. Waar zouden zijn zoontjes zijn? Lagen ze nu ergens -dood- in dat woud? Reuben... Alexis... Twee jonge levens, die net begonnen met bloeien, maar nu geknakt waren als bloemetjes in een storm...
Opeens schoot het door Tristán heen. Zijn moeder. Eventjes werd Tristán weer klein en zat hij bij zijn moeder op schoot. Zijn moeder die hem vertelde van de dood.
'De dagen van de mensen zijn als het gras, als een bloem in het veld. Zij bloeit, maar als de wind erover is gegaan, dan is zij niet meer. En haar plaats kent niemand meer.'
Psalm 103: 15 en 16
Ross had een tijdje naar die twee jonge mensen gekeken die, verscheurd van verdriet, zich aan elkaar vast klampten. Toen holde hij weg over het pad. Zijn blote voeten roffelden over het zachte gras. De mensen in het dorp keken verbaasd op. Hij lette er niet op. Hijgend vloog Rossian naar zijn vader.
'Papa! Kom, kom gauw!'
'Wat is er?' Manuel kwam overeind.
'Daar zijn mensen! En ze huilen heel hard!'
Manuels hoofd schoot naar voren. 'Wát zeg je?'
'Een man; en ook een vrouw. Ze waren eerst heel blij. Toen gingen ze huilen. Héél hard!'
Manuel sprong op. Hij rende achter Rossian aan, twee, drie mannen volgden hem. Manuel hield zijn pas in toen hij het paar zag staan. De jonge vrouw staarde apathisch voor zich uit. Aarzelend liep hij dichterbij.
Hij zag nog net hoe de vrouw flauwviel. Manuel zag ook dat de man die haar vasthield zelf ook bijna bezweek.
'Ramon, Oscar!' Twee mannen die met hem mee gekomen waren kwamen dichterbij. 'Oscar, de vrouw. Ramon, de man.' Oscar was een beer van een vent, sterk, ruw, maar hij had een klein hart. Manuel kon de zorg voor Louise gerust aan hem overlaten. 'Devin!' Hij wenkte de derde, een jongeman van 17 jaar. 'Zoek spullen; paarden, tassen, wat dan ook.'
Zelf hielp hij Ramon met de man. De man mee krijgen was niet gemakkelijk. Je kon hem niet zo maar optillen zoals Oscar met de vrouw deed.
De dorpsoudste, Kassar, stond hen al op te wachten. Hij nam hen mee naar een leegstaand huis. Manuel zag dat het het huis van Chayenne was. Zij had het huis verlaten toen haar schoondochter Rachel stierf. Nu woonde ze bij haar zoon Jason om te helpen in de huishouding.
Zwijgend keken de mannen toe hoe de vrouw werd bijgebracht door Anna. Anna was een wijze, een kruidenvrouw. Ze wist alles af van kruiden en drankjes. De man zat op de bank voor zich uit te staren terwijl de tranen over zijn gezicht stroomden. Kassar zat bij hem en probeerde te praten. 'Hoe heet je? Waar kom je vandaan?' Maar de man reageerde nergens op. Er kwamen steeds meer mensen naar het huis toe. 'Hij heet Tristán. En die andere heet Louise,' klonk het opeens uit de groep. Kassar schoot overeind. 'Wie zei dat?' 'Ik,' Rossian stapte naar voren. 'Ik praatte met ze. Hij zei: Ik ben Tristán en dit is Louise. Hij was erg aardig, maar de mevrouw schrok toen ze mij zag. Ik zei dat we in Mounéviën-stad waren en toen begonnen ze te juichen. Ze hadden het over het einde van hun reis. Toen begon de mevrouw te gillen en te huilen. En de meneer ook.' 'Dankje, Rossian,' zei Kassar vermoeid. 'Je hebt een goed geheugen. Ik vraag me alleen af waarom ze gingen huilen.' Iedereen werd stil. Iedereen dacht het zijne.
Een stem verbrak het zwijgen. 'Dit paard is van hen.' De mensen draaiden zich met een ruk om. Voor hen stond Devin met een prachtig paard aan de teugels. 'Dit paard is van hen,' herhaalde hij. Ross huppelde naar voren en streek het paard over zijn neus. 'Wauw, hij is mooi!' zei hij. Het paard werd meegenomen en in de stallen bij Ilyathen gezet.
In de dagen die daar op volgden, brachten de vrouwen om de beurt eten bij Tristán en Louise. Zij zwegen nog steeds. Er was geen woord over hun lippen gekomen sinds ze aan waren gekomen. De vrouwen daarentegen babbelden veel om dat nare zwijgen te verbreken. Louise luisterde amper. Op een zaterdag kwam Sarah een pannetje soep brengen. Ze zette het voorzichtig neer op de tafel en begon te praten. 'Weetje, Louise, -mag ik je Louise noemen?- ik weet niet wat voor verdriet jíj hebt, maar ik heb ook al verdriet... 3 jaar lang. Ik verloor op één dag mijn moeder -en mijn nieuwe broertje-. Ik ben de enige die hem vast heeft gehouden. Hi had geen naam. Dat wilde mijn vader niet, omdat hij toch al dood was.' Sarah snikte. 'Maar ik heb hem Marcus genoemd.' Louise keek op. Ze had geluisterd! Flitste het door Sarah heen. Louise sloeg een arm om het vijftienjarige meisje en trok haar even tegen zich aan. Maar ze zweeg nog steeds.
De volgende dag kwam Sarah weer. Ze had haar broertje meegenomen en zei dat hij Quinn heette. Louise streek het ventje over zijn bol. Sarah was stil die middag. Eén keer zei ze: 'Marcus zou vandaag 3 jaar worden.' Er klonk pijn in haar stem. En Louise streelde haar over haar rug.
Alexis was ook drie.
De volgende dag kwam Sarah niet meer. Ze was ziek.
De dagen waren eentonig en saai. Louise en Tristán deden amper iets, en nu Sarah ook niet meer kwam, was het helemaal verschrikkelijk. Louise had zich, heel voorzichtig, proberen te hechten aan Sarah. Een klein beetje contact...
Als Sarah niet ziek zou zijn geworden, zou Louise er misschien bovenop zijn gekomen. Maar nu zou er iets anders moeten gaan gebeuren om Tristán en Louise van hun diepe verdriet af te brengen.
In het dorp spraken de mensen amper meer van hen. Toen ze er net waren praatten de mensen honderuit over hen. Ze bedachten allerlei manieren om er voor te zorgen dat Tristán en Louise uit hun trance zouden ontwaken. Iedereen zat te gissen wat er nou precies gebeurt kon zijn, onderweg. Want dat was duidelijk: Er was iets gebeurt. Anders waren ze nooit zo van streek.
Maar langzamerhand was het nieuwtje er af. De gesprekken verflauwden. De vrouwen brachten elke dag wat eten naar het huisje; maar dat was het dan ook. Het volk had zich er mee verzoend.
Enkele dagen later werd er geklopt op de deur van het huisje. De deur werd niet opengedaan, en er klonk ook geen geluid uit het huis. Daarom trok degene die klopte voorzichtig de deur open. "Louise?"
De vrouw liep het vertrek binnen en zag Louise op het bed liggen. "Louise!" Louise lag bewegingloos en de vrouw was bang dat ze bewusteloos was, of nog erger. Ze liep snel naar Louise toe. Ze voelde aan Louises pols. Gelukkig, ze voelde nog een hartslag. Waar zou haar man... Tristán, zijn? Ze legde haar hand op Louises voorhoofd, die was heel heet. Ze was ziek, begreep de vrouw. Ondertussen speelden zich in Louises hoofd warrige dromen af. Beelden uit haar verleden schoten door haar hoofd.
Ze was diep in slaap.
De vrouw wist dat Louise wakker moest worden. Hoe lang sliep ze al? Ze moest iets eten. En drinken, dat vooral. Ze haalde een doek en maakte die nat met koud water. Toen ze deze op Louises voorhoofd had gelegd, begon Louise al gauw onrustig te bewegen. Even later sloeg ze haar ogen op.
"Gelukkig, je bent weer wakker!"
Louise keek suf uit haar ogen. Ze herkende de vrouw niet. Ze wilde haar mond openen om te vragen wie ze was, maar er kwam geen geluid uit haar keel. Er klonk alleen wat schor gepiep. De vrouw haalde een beker water en gaf Louise te drinken. Nu ging het beter. Ze vroeg zwakjes wie de vrouw was.
De vrouw glimlachte. "Ik ben Tabita," zei ze.
Louise wist nog niet wie ze was, want ze had de naam Tabita nog nooit horen vallen. Tabita merkte dat waarschijnlijk, want ze zei daarna: "Ik ben getrouwd met Dylan, weet je wie dat is?"
Louise schudde haar hoofd. Ze wilde overeind komen. Het lukte niet en ze viel weer terug in de kussens.
"Blijf maar lekker liggen, je bent ziek!"
Het drong niet tot Louise door. "Mijn hoofd doet pijn."
"Ik zal je nog wat natte doeken geven," zei Tabita.
"Waar is Tristán?"
"Ik weet het niet. Ik zal Dylan vragen hem te zoeken."
"Wie is Dylan?"
"Dat heb ik net toch gezegd," glimlachte Tabita. "Dat is mijn man."
"Oh," was Louises korte antwoord.'
Tabita liep de deur uit.
"Wat ga je doen?"
"Dat heb ik toch gezegd, net? Dylan vragen Tristán te zoeken!"
"Oh..." zei Louise weer. Ze was kennelijk nog niet helemaal bij haar positieven.
"Ik kom zo weer terug hoor!" Tabita trok de deur achter zich goed dicht.
Even later kwam ze weer binnen, met Dylan en Tristán.
Tristán liep direct naar Louises bed. Hij zei niets, hij hield alleen haar hand vast.
Bij Tabita sprongen de tranen in de ogen toen ze dit zag. Ze begreep dat Louise en Tristán een bijzondere band met elkaar hadden. "Ga maar weg, Dylan, ik kan het hier wel alleen af," zei ze tegen haar man. Dylan begreep toch niets van dit soort dingen.
De hele dag bleef Tabita bij Louise. Ze gaf haar te drinken en wat eten. Ze ververste de natte doeken die op Louises hete voorhoofd lagen. Al die tijd had Tristán wat verdwaasd naast Louises bed gezeten. Hij was bang dat hij nu ook háár nog kwijt moest raken. Louise was zijn alles. Louise was van hem! Louise mocht niet van hem afgenomen worden! Als zij er niet meer was, wilde hij er ook niet meer zijn. Hij zou zichzelf verdrinken in de rivier de Wiss, of wat dan ook.
"Ik ga eventjes weg, hoor Tristán! Ik had beloofd de kinderen bij Lara op te halen. Vind je het goed als ik ze even hier naar toe neem? Ik kan ze namelijk echt niet alleen thuislaten."
Tristán haalde zijn schouders op en zei een verstrooid 'Ja'.
Juist toen Tabita weg was, begon Louise te ijlen. Ze woelde in haar bed en rolde heen en weer. Tristán voelde even aan haar voorhoofd.
Die was nu ijskoud.
Louise fluisterde eerst, maar toen ging ze schreeuwen. In haar hoofd flitsten de beelden voorbij. Onrustig riep ze iets onverstaanbaars. Tristán schrok vreselijk toen hij dit zag. Hij rende naar buiten, maar waar moest hij heen? Buiten liep Francis, met zijn zoontje Connor aan de hand. "Tristán!"
Verbaasd keek Francis naar de radeloos naar buiten rennende Tristán.
"Kom, kom gauw! Louise..."
Francis kreeg algauw door dat de situatie ernstig was. Hij duwde Tristán aan de kant en liep zo vlug mogelijk het huis in. Daar lag Louise nog steeds te ijlen. Hij liep dichterbij. Plotseling voelde hij een handje aan zijn jas trekken. "Papa, wat doet zij?" klonk de angstige stem van zijn achtjarige zoon. "Connor! Had ik gezegd dat je mee moest komen? Verdwijn! Gauw!" Hij gaf de jongen een duw zodat die naar buiten struikelde. Stel je voor dat die ziekte besmettelijk was! Stel je voor dat zijn enige kind dat zou krijgen!
Connor echter, begreep zijn vader niet en barstte toen hij buiten was in luid huilen uit.
Francis ging het huis uit en haalde Anna op. Zij hurkte neer bij het bed. Louise gaf een schreeuw. "Nee!! Jefferson, nee!!"
Ze kromp in elkaar en rolde zich op tot een bal. "Aaaaah! Au!!"
Louise kromp in elkaar. "Mijn rug! Hou op! Tristán, waar ben je?" klonk het toen kreunend. "Tristán, je moet me helpen..."
"Nee! Ik wil geen stenen sjouwen! Weg, weg hier!"
Anna en Francis luisterden verbaasd naar deze onsamenhangende zinnen. Tristán echter, werd lijkwit. "Louise..." kreunde hij.
Louise leek op te leven toen ze Tristáns stem even hoorde.
"Vrij..." Haar stem klonk gelukkig. Ze werd rustiger en lag al gauw doodstil op haar rug met haar ogen dicht. Haar rode haren staken scherp af tegen haar bleke huid.
Anna stond op een voelde aan Louises pols. Heel zacht voelde ze een hartslag. Ze was bezorgd. Louise lag er zo stil...
Ze keek zo gelukkig...
Anna vreesde het ergste.
Opeens begon Louise weer te schreeuwen. "Nee, papa... Doe dat niet!"
En even later klonk het weer zachter: "Oma, ik hou van u!"
Even bleef het stil. Francis en Anna keken Tristán aan. "Wat heeft ze meegemaakt in haar leven?" vroeg Anna.
Tristán schudde zijn hoofd. Zijn hart deed zo'n pijn. Louise...
Ze had het nooit verwerkt, begreep hij. Oh, waarom waren ze naar dit Mounéviën-stad gegaan? Daardoor waren Alexis en Reuben...
Daardoor was Louise ziek geworden!
Oh, was hij maar thuis gebleven!
"Nee, papa, niet Henry! Ik haat hem! Tristán..."
Louise deed haar ogen open. Haar ogen zochten door de kamer tot ze Tristán vonden.
"Tristán!"
"Louise!"
Plotseling ging de deur open. Iedereen keek achterom. Het was Tabita, die haar twee jongste kinderen had opgehaald. Louises ogen werden groot toen ze het jongetje zag dat op Tabita's arm zat. "Tris... Tristán! Reuben!"
De mensen keken elkaar aan. Réuben?
Louise stak haar armen uit naar Tabita. "Reuben!" smeekte ze.
Zonder na te denken legde Tabita haar zoontje in Louises armen. Anna greep Tabita bij de arm. "Wat doe je?" siste ze.
Louise drukte het jongetje tegen zich aan. Tristán knielde neer bij Louises bed. "Louise..." Hij probeerde het jongetje uit haar armen te halen. Voorzichtig duwde hij haar armen aan de kant. "Louise," smeekte hij. "Dat is Reuben niet!"
Hij pakte het kindje en gaf het weer aan Tabita. Louise begon hartverscheurend te huilen. "Louise!" het was een noodkreet van Tristán. Hij greep haar ruw bij haar schouders. "Dat is Kylian, het zoontje van Tabita! DAT IS REUBEN NIET!"
Tristán was kapot. Wat was er toch met Louise? Begreep ze dan niet dat hij zelf ook verscheurd was van verdriet? Waarom moest ze hem dan steeds aan Reuben en Alexis laten denken? Ze was hier de enige niet met verdriet!
Grote woede maakte zich Tristán meester. Francis zag het aankomen en greep hem bij zijn schouders naar achteren. "Gedraag je!" siste hij.
Tristán had zichzelf niet meer in de hand. Zijn vuisten sloegen naar alles wat hij tegen kwam. Tabita vluchtte naar achteren, met Kylian in haar armen geklemd en haar 3 jaar oude dochter Tirza meesleurend. Als die vent aan haar kinderen kwam, of ook maar aanraakte!
Ze sidderde van angst. Deze mensen waren behekst! Ziek in hun hoofd!
Tristán zonk ineen op de grond. Francis tilde hem op en legde hem op het bed naast Louise. Kassar werd opgehaald.
Niemand wist raad net de situatie. Kassar plukte aan zijn baardje.
"Louise heeft een vreselijk verleden gehad," stelde hij vast. "En ze is er nog kapot van. Bovendien is er op weg hierheen iets gebeurd... maar we weten niet wat. We weten wel dat het hen kapot maakt." Hij vatte de situatie krachtig samen: "Ze draaiden door en worden gek."
De omstanders knikten.
"Er moet een wonder gebeuren," concludeerde Anna. "En ik kan dat niet met mijn drankjes en kruiden."
"Ik ga," zei Louise. "Ik bezorg jullie enkel last."
Ze keek naar Tristán. Die kromp in elkaar. Louise kwam overeind en liep naar de deur. De mensen weken uit elkaar om haar erdoor te laten. Buitengekomen wankelde Louise even. Bijna zakte ze in elkaar, maar ze kon zich overeind houden. Niemand deed iets, iedereen staard haar na. Tristán ging staan en wilde schreeuwen. 'Hou haar tegen!' Maar er kwam geen geluid uit zijn keel. Louise verdween in de stal en kwam er even later weer uit met haar prachtige hengst. Ze leunde tegen het paard. Haar gezicht was lijkwit en haar rode haar stak zo af van haar gezicht dat het wel zwart en wit leek. Midden in het witte gezicht lagen twee donkere ogen: ondoorgrondelijk, groot en toch angstig.
Met een sprong zat ze op het paard, net als vroeger. Alleen was Tristáns vacht nu ook doffer geworden, doordat ze amper meer naar hem omkeek. Haar bleke, smalle handen omklemden de zijn manen.
"Ik ga."
Tristán verhief zich op zijn achterbenen en hinnikte luid. Toch stonden ook zijn ogen droevig, alsof hij Louise door had.
Louise fluisterde wat in zijn oor en van het ene op het andere moment waren ze weg.
Tristán stond als verbouwereerd in de deur. Hij gaf een schreeuw.
Hij begon te rennen, achter Louise aan. Louise reed echter recht op een ravijn af. Tristán wist dat Louise dat niet wist. Hij opende zijn mond om haar te waarschuwen, maar ze was al weg. Het leek alsof hij vleugels had gekregen en hij vloog achter haar aan. De afstand tussen Louise en het ravijn werd steeds smaller. Toen ze bij de afgrond kwam, remde de donkerrode hengst even af, maar galoppeerde direct weer door. Zijn achterbenen stonden op het randje van de afgrond, zijn voorbenen zweefden er boven.
Er klonk een triomfantelijke kreet. Daar stond de hengst, met Louise op zijn rug aan de overkant van het ravijn. Louise liet haar paard omdraaien. Daar zat ze, hoog op de hengst, zonder zadel en teugels.
Tristán zocht oogcontact, maar Louise ontweek zijn ogen. Ze gaf haar paard met haar knie een stootje en ze stoven er van door.
Tristán liet zijn armen zakken. Hij liep naar de plek waar de hengst had gebalanceerd op de afgrond. Hij ging in de sporen van de hengst staan. Met zijn vinger beroerde hij de afdruk van de hoef als laatste afscheid.
Daarna heeft Tristán de hele avond daar gestaan en is niet van zijn plek geweken tot de kleine Ross hem kwam halen.
Louise was in haar element. Ze voelde zich weer jong, net als toen ze veertien jaar was. Het was heerlijk om na al die tijd de warme paardenrug onder haar te voelen. De vrijheid te voelen.
Wetend dat haar oma het eten klaar zou hebben als ze thuis zou komen. Het slapen in de open lucht.
Het kijken naar de donkere hemel en al de sterren die daar twinkelden.
Ze zweefde op de rug van Tristán over die wonderlijke wereld.
Wat was het hier toch fantastisch mooi!
Toen de avond over het land kwam en de zon als een vuurrode bal onderging zat Louise vol verbazing te kijken naar al dat moois.
"Wat is het leven toch prachtig!" jubelde ze.
Die avond sliep ze op de grond, dicht tegen haar paard aan. Geen enkel moment kwam Tristán meer in haar gedachten, of Alexis of Reuben.
Ze was weer het kleine meisje dat hield van alles om haar heen.
De volgende avond kwam ze erachter dat het leven bij haar oma niet alleen rozegeur en maneschijn was geweest. Eén ding had ze al die tijd gemist. En nu kwam ze er achter dat ze hem miste.
Tristán.
Wat had hij wel niet allemaal voor haar gedaan? Hij had van haar gehouden, ze had zich veilig gevoeld bij hem. Hij was een stuk van haar leven geworden. Toen ze bij haar oma was, had ze hem gemist.
Maar nu miste ze hem nog duizend keer meer.
Ze had het koud en haar paard kon haar niet warm maken. Haar hoofd deed vreselijk zeer en haar hele lichaam was zwak. Ze had honger en dorst.
Tristán.
Was ze maar nooit weggegaan. Was ze maar bij hem gebleven. Ze hield van hem. Wat had ze hem en haarzelf aangedaan door weg te gaan?
Maar nu kon ze niet meer terug en de tranen stroomden over haar wangen. Ze zou hier sterven, zo zonder eten en drinken en een ziek lichaam.
Ze stond op. Ze wilde niet meer leven. Even verderop was een diep ravijn. Als ze daar in viel, zou ze het nooit overleven, dat wist ze zeker. Tristán kon wel overleven hier in de natuur. Er was hier gras, hij kon een rivier vinden, hij zou soortgenoten vinden en verder leven. Met haar was het gedaan.
Langzaam liep ze naar de ravijn. Bovenaan de afgrond bleef ze staan. Ze keek over het land heen. Het zou de laatste keer zijn dat ze de wereld zou zien. Diep in haar hart wilde ze geen afscheid nemen van de wereld, maar ze moest van zichzelf. Ze zou toch dood gaan, hier op de prairie, dacht ze ruw. Dus waarom niet nu meteen? Ze boog voorover en keek in de ravijn. Ze werd duizelig. Doorgaan, zei ze tegen zichzelf. Als ze nu niet doorging...
Ze kwam weer overeind en wilde zich afzetten.
Louise keek op. Om haar schouders voelde ze een arm. Wie was dat? Ze zag niemand. Ze keek naar haar schouders. Niets. Wat was dit?
Als ze haar ogen dicht deed voelde ze hoe vingers zacht haar huid streelden. Maar er lag helemaal geen arm om haar schouders!
Er was geen hand die haar schouder streelde!
Het kon gewoon niet. Ze beeldde zich vast wat in, dacht Louise.
Plotseling hoorde ze geluid. Het was een zacht tinkelen.
Het leek alsof er een heleboel kleine belletjes rinkelden. Een glimlach gleed om Louises mond. Ze dacht aan haar oma. Oma had haar verteld over de kerstman en zo'n gevoel kreeg ze nu.
Alsof de arreslee van de kerstman bij haar stond en ze het rinkelen van de rendieren hoorde. Het gerinkel werd steeds luider.
Opeens ging er een rilling door Louise heen. Er klonk een stem!
Nee, stemmen! Verbeterde Louise zichzelf in haar gedachten.
Het geluid van de stemmen vloog van links naar rechts. Het zweefde om haar heen en Louise luisterde.
De stemmen werden steeds harder en Louise verstond nu wat ze zeiden.
"Louise... we houden van je..."
"Louise, we zijn altijd bij je!"
"Louise, kom terug!"
"Louise, we zullen je met open armen ontvangen..."
"Louise... we houden van je!"
Nu herkende ze de stemmen.
Tristán, oma... Alexis, Sarah... allemaal!
Ze draaide zich om en om, maar zag niemand. Wat was dit voor iets vreemds?
Om haar heen golfde enkel het lange gras en in de lucht hingen de sterren te stralen. Voor haar was het gapende zwart van het ravijn.
Er ging een schok door Louise heen. Het leek wel alsof er een hand op haar rug lag die haar naar voren duwde.
Nu wist ze het zeker. Dit klopte niet. Ze droomde.
Een zachte stem klonk in haar oor.
"Je droomt niet! Ga!"
Ze luisterde naar de stemmen. Wat moest ze anders?
De hand op haar rug duwde haar in de richting waar haar paard stond.
Louise zette haar ene voet voor de andere.
"Goed zo, ga maar!"
Aarzelend ging ze verder.
Daar stond Tristán. Het paard gooide zijn hoofd in de lucht en hinnikte blij. Louise glimlachte droevig. Kleine lieve Tristán... Voor haar zag ze Tristán als klein veulentje. Wat was hij toen lief!
Nu nog steeds, trouwens.
Ze schrok. Naast Tristán zag ze een schaduw.
Louise keek omhoog. Een donker figuur stond naast Tristán. Wie was dat?
Aarzelend kwam ze dichterbij. De donkere silhouet stond roerloos naast haar paard. Ze stond nu voor de persoon, maar ze durfde niet in het gezicht te kijken. Ze was bang en eigenlijk ook wel een beetje nieuwsgierig wie diegene was. Langzaam hefte ze haar hoofd op en keek toen recht in de ogen van haar eigen, lieve Tristan.
Hij stond daar zwijgend en keek haar peilend aan. Louise werd bang. Tristán zou vast heel boos zijn. Ze kromp in elkaar toen zijn ogen de hare aankeken.
Louise vond zijn ogen eng. Ze keken zo... ja, dat was het. Teleurgesteld. Het was zo, besefte ze. Hij had alle reden om teleurgesteld te zijn in haar.
"Louise..."
Het volgende moment lag ze in zijn armen. Tristán keek haar liefdevol aan. "Louise! Eindelijk..."
Hij kuste haar op haar mond.
"Tristán!" fluisterde ze hees.
"We gaan opnieuw beginnen, jij en ik," zei Tristán.
Louise was moe. Ze leunde tegen Tristán aan. Ze was zo onbeschrijfelijk gelukkig! Ze voelde zich zo veilig bij hem!
Tristán glimlachte en liet zijn hand over haar koperrode haar glijden. Zijn glimlach verdween toen hij haar witte gezicht zag.
Ze was nog ziek, heel erg ziek. Ze moesten gauw terug!
"Wat kijk je bezorgd?" vroeg Louise.
"Je ziet zo wit..." fluisterde Tristán.
"Oh, dat is niets," zei Louise onverschillig. "Maak je niet druk, het komt wel goed!"
Tristán zei niets. Hij geloofde haar niet.
Plotseling vloog er een idee door zijn hoofd, als een onverwachte bliksemflits.
"Louise!" juichte hij. Louise keek hem verbaasd aan. Toen gleed haar blik naar zijn hand.
"Oh, Tristán!" ze begreep hem. "Ja!"
Tristán legde zijn hand op haar rug. Een stroom van kracht voelde hij door zijn arm trekken. Het leek alsof zijn vingers licht gaven!
De kracht uit zijn vingers ging over op haar rug en vervulde toen Louises lijf. De witte kleur uit haar gezicht trok weg.
Het kloppen van haar hart kreeg weer een normaal ritme.
"Tristán...!"
Ze was weer beter! Ze greep zijn hand en kuste die.
Om Louise heen klonk het zachte rinkelen van de belletjes.
"Alles is weer goed!" fluisterden de stemmetjes.
"Je bent weer beter!"
Tristán trok Louise tegen zijn borst.
"Ik hou zo veel van je..." zei hij schor.
"Hé, meisje, wat is er nou?" Hij veegde met zijn vinger haar tranen weg.
"Ik ben gewoon zó blij!" antwoordde Louise met een zielig stemmetje.
"Kom, we gaan!"
Met een zwaai vlogen Louise en de twee Tristáns over het ravijn.
Aan de overkant bleven ze even staan. Allebei keken ze naar de sporen van al meer dan een week geleden. Het was nu vier dagen geleden dat Louise en Tristán elkaar gevonden hadden.
"Kom, meisje van me, daar kijken we niet meer naar!" zei Tristán.
Louise kreeg tranen in haar ogen. Tristán was zó lief!
Ze reden weer door. De vurige hengst ging steeds harder lopen.
"Hij ruikt zijn stal!" lachte Tristán.
Louise lachte niet, maar keek naar de huizen even verderop.
Dáár was alles gebeurt. Stel je voor dat ze hen niet meer wilden hebben... wat dan? Zouden ze hen wegsturen?
Opeens merkte ze een verlangen naar dat kleine dorpje.
Het was toch een soort thuis geworden voor haar.
"Wat kijk je vrolijk!"
"Kijk ik vrolijk?" vroeg Louise verbaasd.
"Ja! Je straalt gewoon!"
"Jij anders ook hoor!"
Tristán draaide zich om. Ze zag in zijn staalblauwe ogen pretlichtjes.
"Wat nou?" vroeg Louise.
"Niets," antwoordde Tristán. "Ik wilde even naar je kijken!
Het komt allemaal goed, joh!"
"Dat is te hopen."
"Natuurlijk!" glimlachend keek Tristán naar al die verschillende gezichtsuitdrukkingen die zich op haar gezicht afspeelden.
"Maar ik ben zo bang dat..."
"Niet twijfelen! En anders gaan we gewoon weer terug. Naar jouw oma, bijvoorbeeld."
"Oh, nee! Ik wil hier blijven!"
"Gelukkig maar," vond Tristán,"kijk eens, de mensen hebben ons al gezien!"
Louise zag het. Er stond een groepje mensen hen op te wachten. Louise bestuudeerde hun gezichten. Ze keken niet boos...
Kijk eens, daar stond Sarah! Lieve Sarah... ze zag er nog een beetje ziek uit, vond Louise.
Volgend hoofdstuk:
Hoofdstuk 12: Zachary en Lucky