Hoofdstuk 0: Vanaf het begin
Hoofdstuk 1: Een roep om hulp
Hoofdstuk 2: Bij kabouter Rompelpot
Hoofdstuk 3: De ruine van Abaron
Hoofdstuk 4: Het vrouwtje bij het vuur
Hoofdstuk 5: Het antwoord van de blauwe bloemen
Hoofdstuk 6: Terug uit de ruine
Hoofdstuk 7: Op weg naar de heks - een nare ontdekking
Hoofdstuk 8: Bij de heks Ziggara
Hoofdstuk 9: Ziggara is boos op de elfjes
Hoofdstuk 10: Een gast voor Ziggara
Hoofdstuk 11: Wat is de Rode Steen?
Hoofdstuk 12: Joris en Resi in het nauw
Hoofdstuk 13: Gevlucht!
Hoofdstuk 14: Voor de tweede keer in de ruine van Abaron
Hoofdstuk 15: Toverkracht van de blauwe bloemen
Hoofdstuk 16: Ontmoeting in het bos
Hoofdstuk 17: Te gast bij de elfjes
Hoofdstuk 18: Terug naar Ziggara
Hoofdstuk 19: Het huisje van kabouter Rompelpot
Hoofdstuk 20: Opnieuw de Rode Steen
Hoofdstuk 21: Gebeurtenissen in de nacht
Hoofdstuk 22: Voor de derde keer in de ruine van Abaron
Hoofdstuk 23: Een schok voor Joris en Resi
Hoofdstuk 24: Achter kabouter Rompelpot aan
Hoofdstuk 25: In de Groene Vallei
Hoofdstuk 26: Voor de laatste keer Ziggara
Hoofdstuk 27: Bij de geitenhoeder
Hoofdstuk 28: Met Bart in de bergen
Hoofdstuk 29: De spelonk
Hoofdstuk 30: Waar is kabouter Rompelpot?
Hoofdstuk 31: Kabouter Grisius
Hoofdstuk 32: Hard werken
Hoofdstuk 33: Op het nippertje!
Hoofdstuk 34: Het einde
Hoofdstuk 35: Slot
Hoofdstuk 17: Te gast bij de elfjes
De elfjes lunchten op een open plek die aan twee kanten werd omgeven door een grote, met struiken begroeide heuvel waarin allemaal gaten zaten. Daar waren de grotten waarin de elfjes huisden. Resi wilde graag weten hoe de grotten er van binnen uit zagen, maar de elfjes bleven buiten. Er werden allemaal levensmiddelen naar de open plek gedragen: bessen, noten; en aardappelen die in een vuur dat in het midden van de plek brandde, werden gepoft.
De elfjes deelden hun eten gul uit. Iedereen kreeg zijn deel. Ook Joris en Resi. De kinderen aten met smaak.
Tijdens het eten werd druk gekletst.
"Wat gaan jullie nu doen om Ziggara te verjagen?" vroeg een van de elfjes aan de twee kinderen.
Joris schudde met zijn hoofd.
"Dat weten we nog steeds niet," antwoordde hij. "We gaan nu eerst naar het nephuisje van kabouter Rompelpot om dat in brand te steken. En daarna moeten we verder met onze speurtocht naar wat er is gebeurd dat Ziggara hier kon komen."
"Als jullie straks het huisje in brand hebben gestoken, en de heks heeft dat gezien, dan zal ze jullie weer vertrouwen," zei een ander elfje dat mee had zitten luisteren tegen de kinderen. "Misschien vertrouwt ze jullie dan nog meer dan dat ze hiervoor deed. Omdat ze dan gezien heeft dat jullie echt aan haar kant staan. Misschien kunnen jullie dan meer van haar te weten komen."
Joris en Resi knikte.
"Misschien. Ik hoop het," antwoordde Resi. "Ja, misschien wil Ziggara dan meer aan ons vertellen.
"Kennen jullie de Rode Steen?" vroeg Joris plotseling aan de elfjes.
De jongen keek de kring van elfjes die rondom hem zaten verwachtingsvol rond, maar iedereen schudde met haar hoofd van nee.
"Nee," antwoordde een elfje hem. "Wat is er met die steen?"
"We denken dat die steen iets met de komst van Ziggara te maken heeft," antwoordde de jongen. "We hebben haar eens erover horen praten. Maar tot dus ver weet niemand iets van de Rode Steen af. Dat is jammer."
De elfjes wisten echt niets van de Rode Steen. Maar ze beloofden de jongen voor hem uit te kijken. Toen ging het gesprek weer op een ander onderwerp over.
Toen de lunch voorbij was, was het het begin van de middag.
"We hebben nog de hele middag om iets voor onszelf te doen!" zei een van de elfjes gelukzalig. "Heerlijk, zo'n vrije dag."
"Tintelt je vinger nog steeds?" vroeg Julia aan Resi.
Resi knikte.
"Dat is mooi," antwoordde Julia. "We nemen het er lekker van."
Er werd besproken wat ze met de vrije middag zouden doen. De meeste elfjes wilden hun grot een goede beurt geven. En dus werd besloten vanmiddag schoon te maken.
"Doen jullie mee?" vroeg een van de elfjes aan Resi en Joris.
Joris keek Resi aan.
"Moeten we niet een keertje naar de heks toe?" vroeg hij aan haar.
Julia antwoordde voor Resi.
"Resi's tintelende vinger houdt de heks op afstand. Ik denk dat het een etmaal zal duren. Jullie hebben dus alle tijd. Als je morgen voor het ochtendgloren bij de heks bent, dan is dat vroeg genoeg."
Joris haalde zijn schouders op.
"OK," antwoordde hij. "Dan is het goed."
"Mag ik meedoen?" vroeg Resi aan Julia. "Ik wil zo graag zien hoe jullie leven!"
"Kom maar mee," zei Julia tegen het meisje en ze leidde Resi naar de grote heuvel.
Bij de verschillende openingen begonnen verschillende gangen. Julia ging met Resi een van de gangen naar binnen. Zodra ze binnen waren, begon het elfje licht uit te stralen en Resi kon goed zien waar ze liepen.
"Jullie hebben helemaal geen glimstenen nodig," zei het meisje tegen het elfje. "Jullie geven van jullie zelf al licht."
"Dat is zo," antwoordde Julia. "Maar we zijn wel de bewaarders van de glimstenen. De glimsteengrotten behoren aan ons, en vroeger bepaalden wij wie de stenen mochten hebben en wie niet."
Ze zuchtte diep. "Dat was voordat Ziggara kwam."
"Hoe kwam Ziggara?" vroeg Resi. "Ik bedoel: Wat gebeurde die dag? Hoe maakten jullie kennis met haar? En hoe dwong ze jullie voor haar te werken?"
Weer zuchtte het elfje.
"Ik weet niet hoe Ziggara gekomen is," antwoordde ze. "Op een dag werden we wakker, en toen stond ze daar op de open plek waar we zojuist gegeten hebben. We waren niet meteen bang, want we dachten dat we een gast hadden. Het bos was toen nog vredelievend, en we konden iedereen die hier was vertrouwen. Dus we ontvingen haar hartelijk en boden haar een deel van ons voedsel aan. Wisten wij veel."
En opnieuw zuchtte het elfje.
"De heks weigerde ons voedsel. En toen werd ze heel hard. Ze zei dat ze niet gekomen was om te eten, maar dat de glimsteengrotten vanaf nu van haar waren, en dat we voor haar moesten gaan werken. We schrokken natuurlijk, en werden bang. En toen vertelde ze ons dat we naar de glimsteenmijnen moesten gaan. En dat we haar moesten gehoorzamen. Anders zouden er vreselijke dingen met ons gebeuren."
Opnieuw zuchtte het elfje.
"Tja, wat moesten we anders doen? We waren bang. We hadden dit nog nooit meegemaakt. Dus zijn we naar de glimsteenmijnen gegaan. En daar laat Ziggara ons werken. We moeten nu dag en nacht stenen hakken. De heks weet heel goed dat wij geen slaap nodig hebben en dag en nacht door kunnen gaan. En dat laat ze ons dan ook doen. We moeten altijd maar werken. Behalve vandaag dan. Vanochtend voelden we ineens de toverkracht van jouw vinger. We begrepen dat de heks niet zou komen, en we zijn naar het bos gegaan."
"Maar morgen moeten we weer aan het werk," eindigde het elfje somber.
Tijdens het verhaal van het elfje hadden Resi en zij door de ondergrondse gangen van de heuvel gelopen. Die waren in de rots uitgehakt en vormden een heel doolhof: De gang die Resi en het elfje volgden, kronkelde zich door de rots en splitste zich regelmatig in tweeen. Ook kwam er regelmatig een andere gang op uit. Het elfje wist elke keer precies welke weg ze moest nemen, maar Resi was haar gevoel voor richting al lang kwijt geraakt. Ze wist niet meer waar ze liep. En ze was blij dat het elfje haar de weg wees. Uit dit gangenstelsel zou ze in haar eentje niet weg kunnen komen! Een keer dacht het meisje dat ze water hoorde stromen.
Tijdens het lopen wees het elfje omhoog. Daar, aan het plafond van de gang zag Resi allemaal bloemenslingers hangen. De slingers waren van takken en bloemen gevlochten, en ooit waren ze prachtig geweest. Maar nu waren de bloemen verdord, en alles was bruin.
"We moeten eigenlijk nieuwe vlechten," zei het elfje tegen het meisje. "Vroeger hingen we elke week nieuwe slingers op. Ze roken heerlijk. Maar nu hebben we daar geen tijd meer voor. We zitten altijd maar in die glimsteengrotten te werken."
"Oh," zei Resi. "De bloemen stinken nu ook."
"Ja, antwoordde het elfje. "Het is vreselijk. Dit is niet wat we gewend zijn. We moeten de slingers maar weghalen. Beter geen slingers dan stinkende slingers."
Ze liepen samen verder.
"Onze woongrotten zitten aan de andere kant van de heuvel," verontschuldigde het elfje zich tegen het meisje. "Het is wat ver lopen. Maar we zijn er nu bijna."
Plotseling zag Resi een vaag licht in de gang schijnen.
"Is dat daglicht?" vroeg het meisje verbaasd aan het elfje.
Die knikte. "We zijn er nu echt bijna," antwoordde ze.
Ze leidde het meisje verder, voorbij een zijgang waaruit het daglicht kwam. Toen maakte de gang opeens een ingewikkelde bocht, en plotseling waren ze in de grot van het elfje.
Die baadde in het daglicht. Resi zag dat de voorkant van de grot bijna helemaal open was. Ze kon zo naar buiten kijken. En wat was het uitzicht geweldig! Ademloos bleef het meisje staan.
Op hun toch door de gangen van de heuvel waren ze ongemerkt een flink stuk geklommen, en nu zag Resi dat ze vrij hoog zaten. Vanuit de grot van het elfje kon ze een heel eind over het landschap dat aan de andere kant van de heuvel van de elfjes lag, uitkijken. Ze zag een groot groen dal, die aan het andere einde werd begrensd door nieuwe heuvels, die daarachter langzaam overgingen in bergen. Ook zag Resi witte bergtoppen. Dat waren vast besneeuwde toppen. Deze witte bergtoppen waren erg ver weg. Maar de lucht was vandaag heel helder zodat Resi heel ver kon kijken. Het dal onder haar was heel uitgestrekt, en zag er groen en lieflijk uit. Er kronkelde een riviertje doorheen. Resi kon het met haar ogen volgen. Het meisje kon niet ophouden met kijken.
"Wat is dit mooi!" zei ze tegen het elfje.
Julia glimlachte.
"Inderdaad," antwoordde ze. "Er gaat niets boven onze eigen grotten. Het is heerlijk hier weer te zijn."
Nu keek Resi de grot rond. Deze was in de rots uitgehakt, en was niet heel groot. De muren waren van ruw rotsgesteente. Aan een kant van de kamer stond een groot hemelbed. Het bed had roze, gazen gordijnen die aan de zijkanten waren opgebonden. Erboven hingen allemaal bloemen. Helaas waren die ook allemaal bedorven en stonken ook. Aan de andere kant van de kamer stond een kast, en een tafel met een stoel met een spiegel erboven. Achter zich ontdekte Resi nog een grote plank waarop bloemen, schelpen en nog meer van dat soort dingen lagen. Aan het plafond hingen door de hele kamer slingers met bloemen. Helaas waren die ook allemaal verdord.
Voorzichtig liep het meisje naar de grote opening toe.
"Kom niet te dicht bij het gat," waarschuwde het elfje. "Wij kunnen vliegen. We vliegen vaak via deze openingen bij elkaar naar binnen. Maar jij zal vallen. En het is hier heel erg diep."
"Het is zo jammer dat ik niet kan vliegen," zuchtte Resi. "Ik zou het heerlijk vinden."
"Ja, jullie zijn te zwaar," antwoordde Julia.
"Zou kabouter Rompelpot niet een drankje hebben waarmee hij mij kan laten vliegen?" vroeg Resi zich hardop af. "Of Ziggara? Heksen vliegen toch ook? Op bezemstelen? Dus Ziggara zal weten hoe ik kan vliegen."
"Vliegt Ziggara? Op een bezemsteen?" vroeg Julia aan Resi. "Ik heb haar nog nooit zien vliegen. Ik wist niet eens dat ze kon vliegen. En dan op een bezemsteel. Wat gek! Het lijkt me onhandig met zo'n stok te vliegen. Ik denk niet dat ze ermee kan dansen."
"Nee, dansen zoals jullie doen, dat kan Ziggara niet," antwoordde Resi lachend. "Maar soms doen heksen wel dansen op bezemstelen. Tenminste, ik heb er over gelezen. Maar dat gaat dan anders. Dan vliegen ze meer heen en weer. Maar heksen kunnen vliegen."
"Raar," antwoordde Julia. "Ik gebruik de bezem om mijn grot schoon te vegen. Kijk, daar staat hij."
Het elfje wees en Resi zag in een hoek bij de opening naar de gang een bezem staan.
"Ik ga er maar eens mee aan de gang," zei het elfje tegen haar. "Het nadeel van zo'n groot uitzicht is dat er altijd troep naar binnen waait. En nu is er heel veel naar binnen gekomen, omdat ik lang niet heb geveegd."
Resi zag nu dat de grond van de grot bezaaid was met zand en dorre bladeren. Dat was allemaal door het grote gat naar binnen gekomen.
"Wat kan ik doen?" vroeg ze aan het elfje.
Het elfje keek met een vies gezicht naar de bloemen op het hemelbed.
"Kan jij die bloemen naar beneden halen?" vroeg ze aan Resi. "Leg ze maar bij elkaar in een hoek, dan breng ik ze zodirect naar buiten. Wacht, dan haal ik voor het vegen ook eerst de bloemen van het plafond."
Het elfje vloog naar de punten op het plafond waaraan de bloemslingers vastgemaakt waren, en knoopte ze los. Resi ging aan de slag met de bloemen op het bed. Het was nog best moeilijk om de bloemen daar weg te halen. Ze waren uitgedroogd, en vielen voortdurend uit elkaar. De dekens op het bed kwamen onder de bloemresten te liggen.
"Ik maak er een bende van," zei Resi tegen het elfje. "Maar ik zal zodirect alles afkloppen."
Eindelijk lagen de bloemen allemaal op een hoop. En toen begon Resi met het uitkloppen van het beddengoed. Tjonge, wat een stof kwam daar vanaf!
"Zeg, Julia," vroeg het meisje. "Waarom heb je eigenlijk een bed? Je zei dat jullie nooit rusten?"
"In de zomer hoeven we niet te rusten," antwoordde het elfje. "Maar straks, als de winter komt, gaan we in winterslaap. Dan kruip ik hier diep onder de dekens, en dan zie je me de hele winter niet."
"Oh," antwoordde Resi. "Ja, natuurlijk." Maar het meisje kon het zich nog niet goed voorstellen. Ze wees naar het grote gat waardoor het daglicht fel naar binnen scheen.
"Is het hier dan niet te koud zo 's winters? Met zo'n groot gat? Het lijkt me dat de wind dan guur naar binnen blaast."
"Daar hebben we wat voor," zei het elfje geheimzinnig tegen het meisje. "Kijk."
Ze vloog naar buiten en vloog de hoek om. Resi bleef in de grot alleen achter. Plotseling kwam bij het gat een groene waas naar beneden vallen. Resi schrok van de plotselinge beweging. Toen ze beter keek, zag ze dat het de stelen van een heel grote, lange plant waren die nu naar beneden vielen. De stelen vielen op hun plaats, en bedekten de voorkant van de grot. Ze hadden dikke bladeren en sloten de grot helemaal af. Binnen was het nu schemerig geworden.
De stelen gingen op een plek uiteen, een streep daglicht scheen naar binnen, en daar kwam het elfje weer terug.
"Hoe vind je mijn levend gordijn?" vroeg ze trots aan het meisje.
"Leuk!" antwoordde Resi. "Een gordijn van levende planten. Dat had ik nooit verwacht."
"Het houdt de wind 's winters buiten," zei het elfje. "En een deel van de kou ook. Maar ik heb ook hele dikke dekens."
"Hebben alle grotten zo'n 'gordijn'?" vroeg Resi.
"Ja," antwoordde het elfje. "De hele zijde van deze heuvel is er mee begroeid. Ik heb de mijne te lang opgebonden gelaten. Hij heeft niet genoeg kunnen groeien. Ik zal hem nu maar laten hangen. Dan wordt hij weer dik, net als vroeger."
Het elfje en het meisje gingen weer verder met hun werk. Resi klopte het beddengoed af, en plukte restanten van de verdorde bloemen uit de gazen gordijnen van het hemelbed. Daarna veegde het elfje met de bezem alles weg.
Niet lang daarna waren ze klaar.
"Ik zal maar geen nieuwe bloemen ophangen," zei het elfje en keek wat verdrietig naar haar nu kale grot. "Het zal wel weer een poos duren, voordat ik hier ben. Als ik hier ooit terug kom."
Ze keek het meisje aan.
"Jullie moeten echt Ziggara zien weg te krijgen," zei ze tegen het meisje.
"Dat gaan we doen," beloofde Resi haar.
Het elfje liep naar de planken die aan de rotswand bevestig waren en pakte er een steel met allemaal bellen van af. Ze schudde de steel heen en weer en de bellen begonnen zachtjes te rinkelen.
"Voor straks," zei het elfje met een knipoog naar Resi. "We gaan vanavond natuurlijk weer muziek maken."
Toen liep ze voor het meisje uit, de gang in.
"Laten we hier ook de bloemen weghalen," zei ze. "Ik maak de slingers boven los. Wil jij ze dan oprollen en met je meenemen?"
Dat vond Resi prima, en zo gingen ze beide aan het werk.
Langzaam vorderden ze door de gang. Het elfje vloog hoog en maakte boven de slingers los, en Resi verzamelde ze dan in haar armen, en pakte hier en daar ook afgevallen bloemen en bladeren op.
Toen ze een eindje gevorderd waren, hoorde Resi het water weer stromen.
"Is dat water?" vroeg ze aan het elfje.
"Inderdaad," antwoordde Julia. "We hebben hier onze eigen bron. Een beek dat dwars door de heuvel stroomt. Even verderop maakt hij een bocht, en daar kun je water halen. Een stuk beneden heb je ook zo'n plek. Voor de rest stroomt het water door nauwe gangen, en kun je er niet bij. Het is makkelijk dat we het water zo dichtbij hebben.
Maar we komen daar nu niet. Laten we in deze gang verder gaan. Poeh, wat stinken die bloemen."
Volgend hoofdstuk:
Hoofdstuk 18: Terug naar Ziggara