** De wonderhand van Tristán Hallet - Reader**



Inhoudsopgave:

Hoofdstuk 0: Vanaf het begin
Hoofdstuk 1: Het kamp
Hoofdstuk 2: Hallet
Hoofdstuk 3: De ontsnapping
Hoofdstuk 4: Weer thuis
Hoofdstuk 5: Oma Duncan
Hoofdstuk 6: Henry Johnson
Hoofdstuk 7: Weer ontsnapt
Hoofdstuk 8: De reis naar Lesorith
Hoofdstuk 9: Tristán Hallet
Hoofdstuk 10: De reis naar de sprookjesstad
Hoofdstuk 11: Eindelijk thuis
Hoofdstuk 12: Zachary en Lucky


Hoofdstuk 10: De reis naar de sprookjesstad


Het was nog een heel gedoe, spullen inpakken. Uiteindelijk waren ze toch zo ver. 's Ochtends vroeg zouden ze vertrekken. Milian en zijn moeder kwamen afscheid nemen. Toen Tristáns moeder had gehoord dat hun tocht zeker was, was ze helemaal bijgedraaid en was zo zo goed als het kon gaan helpen met inpakken. Ze omhelsde Louise, Tristán en Alexis. Ze hadden drie paarden. Twee daarvan trokken de kar waar de hoognodige spullen op lagen en de derde zo mee rijden naast de wagen. Ze konden zo steeds van paard verwisselen voor de wagen. Zo zouden de dieren niet al te moe worden. Alexis zou op de wagen zitten en om de beurt zouden Louise of Tristán bij hem zijn. Louise wilde het liefst eerst op Tristán rijden. Dus bleef Tristán bij Alexis op de kar. Alexis vond het heel leuk, al die mensen die naar hem keken. Eindelijk konden ze vertrekken. Al gauw reden ze de poorten van Lesorith uit. Als het op niets uitloopt, zei Tristán, gaan we gewoon weer in Lesorith in ons huis wonen. Maar Louise hoopte dat het wél op iets uitliep. Ze had heimwee naar de prairie en de bergen. In de stad was het zo benauwd!

Zodra ze uit de stad waren zocht Tristán Louises landkaart op. Kijk! Wees hij, terwijl Louise naast hem mee reed. Mijn vader zei dat hij in 't oosten lag. Als we nu eens via Lane-Io naar Wiss reisden? Dan heb je daar al een heel stuk van gehad. Louise knikte. Prima! Dan gaan we zeker vandaag in een keer naar Redovia? Ik had eigenlijk gedacht eerst naar Marhab te gaan. Dan konden we meteen afscheid nemen van je oma. We hebben alle tijd, dus... Oké! Dan doen we dat. Ze zetten koers naar Marhab. Eerst een stuk door de bossen en dan nog ver de Gramme. Als ze die over gestoken hadden, zouden ze bij Louises oma zijn. Rond de middag kwamen ze daar aan. Louise zat op de kar met Alexis te spelen. Hij was lief en rustig. Alexis vond het niks erg om op de kar te zitten, hij vond het leuk. ze hadden natuurlijk waat speelgoed voor hem meegenomen. Daar speelde Alexis zoet mee. Hij sliep juist toen ze bij de Gramme kwamen. Louise maakte hem wakker. Kijk eens, Lex! Daar is de rivier. Daar woont oma. Oma! Kraaide het jochie. Oma! Kijk, water! Hij lachte en klapte in zijn handjes toen eerst Tristán door het water plonsde en daarna ook de hoge kar door het water gleed.

Nu was het nog maar een kippeneindje naar oma's huis. Oma kwam direct naar buiten toen ze Louise aan zag komen. Ze vertelden hun doel, oma schrok er erg van, maar ze wist hoe leuk Louise dit zou vinden. Dus had ze er niet heel veel problemen mee. Ze knuffelde Alexis. De enige keer dat ze hem had gezien, was net na zijn geboorte.

Al snel moesten ze weer weg. We moeten verder, zei Tristán. Toen ze weer op de wagen zaten vroeg Louise: Hé, Tristán, wil je nog iets meer vertellen over de verborgen stad? Tja... antwoordde Tristán. Zo veel weet ik er ook niet vang. Alleen dat er niet heel veel mensen wonen en ze zijn gelukkig. Vrij. Ze hebben nooit contact met de buitenwereld, ze leven er erg geïsoleerd. Eigenlijk weet niemand dat die stad echt bestaat. Hij komt alleen voor in legendes en zo, weet je wel. Het is puur toeval dat mijn vader de verborgen stad vond. Eigenlijk is het geen stad, maar gewoon een paar huizen. Een dorpje. Vroeger was het wel een stad. Een hele grote, maar ook afgezonderd van de buitenwereld. Die stad is nu vervallen en er wonen nog maar een paar mensen. Vreselijk... zegt Louise zacht. Gingen ze gewoon nooit weg? Nooit? Nee! Ik denk het niet, anders zou het verhaal wel bekender zijn, neem ik aan, zei Tristán.

Maar wij gaan hem vinden! Hoe lang we er ook over doen! Tristán aaide Alexis over zijn bol. Ik hoop alleen dat deze kleine het volhoud, zei hij zacht. Louise keek hem geschrokken aan. Is het dan zo gevaarlijk? Het kan gevaarlijk worden, zei Tristán rustig. Wat dacht je van struikrovers... of ziekten? Nee! Angstig keek Louise Tristán aan. Struikrovers... mompelde ze. Die vermoorden toch niet zo'n klein jongetje? Zei ze, terwijl ze Alexis dicht tegen zich aandrukte. Je moet de gevaren kennen, zei Tristán zacht. Besef je wel dat dit wel eens een hele moeilijke reis zou kunnen worden? Louise knikte. Ja! Maar ik wil die stad vinden! Zei ze toen dromerig. Dan zijn we echt vrij! Dan krijg ik nooit meer stomme vaders achter me aan die zeggen dat ik moet trouwen met de een of andere sukkel... Tristán lachte hartelijk. Daar ben ik het volkomen mee eens! Riep hij jolig uit. Anders zat je nog steeds bij die... hoe heette hij ook al weer? O ja, Henry. Hoe zou het eigenlijk met díe zijn? Ach, praat me er niet van, zei Louise. Straks bederf je mijn goede humeur nog!



Bijna twee jaar was voorbij toen Tristán, Louise, Alexis en de kleine Reuben voor een groot bos stonden. Huu! Schreeuwde Tristán naar de paarden. Die stonden met een ruk stil. Wat doen we...? Aarzelend keek Tristán Louise aan. Louise keek even naar het donkere bos dat recht voor hen lag. Het zag er donker en griezelig uit. Eigenlijk... begon ze. Maar Tristán begreep haar al en zei: We blijven hier overnachten. Morgen zien we wel verder. Louise knikte opgelucht. Ze had niet bepaald zin in dat donkere bos!

Even later lag Louise op hun primitieve bed op de woonwagen. Ze luisterde naar de wind die de zeilen van de woonwagen flink lieten klapperen. In de verte was er het geluid van de vogels, die hun slaapplaats nog niet hadden opgezocht. Daar doorheen klonk, zacht gerustellend het zachte gesnurk van Tristán. Louise tilde een hoekje van het zeil op. Verlangend keek ze naar het oosten, waar de zon op zou komen. Ze had nu al zin in de volgende dag. Alle dagen hier waren heerlijk! Maar toch gleed er een rilling over haar rug. Het bos zag er in het maanlicht nóg angstaanjagender uit.

Met haar hoofd in haar handen dacht Louise na over de jaren die achter haar lagen. Och, ze hadden al heel wat gevaarlijke dingen meegemaakt in hun reis op zoek naar de verborgen stad. Al een paar maal waren ze struikrovers tegen gekomen. Eén ontmoeting lag Louise nog vers in haar geheugen, maar ze wilde er niet over nadenken. Bij die overval was Alexis er gewond geraakt en Tristán was nergens te vinden. Eindelijk was hij weer opgedoken, nadat Louise met de gewonde Alexis lange tijd in het bos verbleven had. Hij had Alexis direct beter gemaakt met zijn wonderhand. Het was een wonder dat Louise nooit helemaal kon doorgronden. Hoe kon het nou ooit dat Tristán iemand beter maakte met zijn hand? Nou ja... beter maken niet helemaal. Meer dat diegene de pijn niet meer voelde, maar dan nog. Het was een wonder! Steeds weer verwonderde Louise zich er over. Het gevolg was dat ze steeds meer van Tristán ging houden. Ze voelde hoe waardevol hij was.

Nu waren ze weer amper twee maanden onderweg. De winters hadden ze doorgebracht bij oma Duncan, of bij Tristáns moeder. Deze laatste winter was er nog een wonder gebeurt. Ze hadden Reuben gekregen. Reuben leek in alles op Louise. Het rode haar, de felle ogen... Hij had dat belist van Louise meegekregen. Lang had Louise het niet uitgehouden. Ze wilde wéér weg. Avontuur! Tristáns moeder had hen tegengehouden. Blijf hier! Had ze smekend gezegd. Zo'n klein ventje... maar Louise wilde weg. Dus gingen ze weer verder op zoek. Op zoek naar de verborgen stad die ze nog steeds niet hadden gevonden. Ze hadden zo langzamerhand de hoop verloren dat de stad bestond. Gewoon een sprookje. Maar evengoed hadden ze plezier. Zijn en Tristán waren echte natuurmensen. Hier waren ze in hun element. Louise keek verlangend naar de maan. Hij schitterde helder in de donkere nacht. Vroeger had ze gedacht dat als ze ouder was, ze naar de maan zou reizen. Louise moest lachen om die gedachte. Kinderdromen... Ze liet het zeil los en kroop wat dieper onder haar deken. Als vanzelf sloten haar ogen zich. Even later lag ze met een glimlach om haar mond diep in slaap.

De volgende ochtend rekte Louise zich eens flink uit. Ze gaapte hartgrondig en keek toen naar Tristán. Tristán kwam ook overeind, met zijn haar recht overeind. Louise moest lachen. Tristán wreef in zijn ogen. Louises ogen dwaalden van Tristán naar haar beide zoontjes. Ze lagen lief naast elkaar te slapen. Louise keek vertedert hoe Alexis zijn duim in zijn mond stopte. Hij was nu drie jaar en groot voor zijn leeftijd. Toen richtte Louise zich op en met één sprong stond ze in het gras. Het gras was nat van de dauw, haar voeten nu dus ook. Ze rilde. Het was koud. Snel klom ze weer op de wagen, waar Tristán al eten en drinken aan het klaar maken was. Dankbaar nam Louise het aan van Tristán. Wat gaan we vandaag doen? Vroeg ze. Tristán knikte naar het bos. We gaan door dat bos heen. Het bos dat gisteren nog een eng woud leek zag er nu minder angstaanjagend aan. Het waren vooral die bomen. De takken waren lang en kronkelden overal heen. Net armen, daarom zagen ze er nogal eng uit. Louise boog zich over Alexis heen en maakte hem wakker. Reuben liet ze nog even slapen. Tristán klakte met zijn tong en toen zette de wagen zich in beweging.

Al snel stonden ze aan de bosrand. Louise huiverde even toen ze het donkere woud zag. Het was toch wel eng. Echt zo´n bos voor struikrovers, dacht ze, terwijl er een rilling over haar rug gleed. Tristán scheen het te merken. Hij hield de paarden even in en sloeg een arm om Louise. Joh! Zei hij troostend. Het komt vast wel goed. Denk je nou echt dat er in een afgelegen bos als dit, waar geen mens komt, een struikrover zit? Louise schudde haar hoofd. Tristáns beredenering klonk logisch. Ze reden het bos in. Het pad werd steeds smaller en het bos donkerder. De bomen stonden heel dicht op elkaar. Er kwam geen straaltje daglicht door de grote kruinen heen. Louise voelde hoe Alexis tegen haar aankroop. Ze trok hem op schoot. Ik vind het eng... zei hij met een zielig stemmetje. Louise knikte. Ze was er zelf ook niet meer zo zeker van. Met een geforceerde glimlach keek ze hem aan. Stil maar, zei ze, het is niet eng. Maar ze voelde hoe haar stem trilde van angst. Toen stonden ze stil.

Tristán boog zich naar voren. Wat is er? Vroeg Louise angstig. Het pad houdt op, zei Tristán met een vreemde stem. Wat nu? Geschrokken keek Louise Tristán aan, die zijn schouders ophaalde. Laten we maar gaan eten en daarna slapen. Morgen zien we wel weer verder. Ik zie geen hand voor ogen. Louise knikte. Oké... Ze haalde op de tast wat eten uit de grote kist. Hier! Zei ze, terwijl ze Tristán en Alexis een stuk brood gaf. Alexis huilde hard. Donker! Gilde hij. Ikke wil weg! Ikke vind eng! Louise keek hulpeloos naar Tristán. Die strekte zijn armen uit en zei: Kom maar! Snel kroop Alexis in de armen van zijn vader. Louise kon een grijns even niet onderdrukken. Even was ze jaloers op Alexis. Gezellig bij Tristán! Maar ja, er waren dan ook genoeg redenen voor om bij hem te gaan zitten. Even wierp ze een angstige blik op het donkere bos. Toen bedacht ze dat ze niet zo zielig moest doen. Tristán moest alles in zijn eentje doen nu ze zo bang was! Alsof één bang jongetje al niet genoeg was. Snel trok ze haar gezicht weer in de plooi. Ach, dacht ze. Hij ziet het trouwens toch niet, daar is het veek te donker voor. Alsof Tristán haar gedachte raadde, trok hij haar naar zich toe. Ze glimlachte even en legde haar hoofd op zijn schouder.

Die nacht ging het stormen. Louise werd wakker van de harde rukwinden die het zeil van de wagen liet klapperen. Toen ze krakende takken hoorde, schoot ze overeind. Even gluurde ze door de spleten van het zeil. De lucht was pikzwart en er vloog van alles door het rond. Tristán! Riep Louise. Tristán draaide zich om in zijn slaap en mompelde wat. Tris! Gilde ze nu. Langzaam deed Tristán zijn ogen open. Hij keek Louise lodderig aan. Watiser? Vroeg hij, halfslapend. Het stormt! Gilde Louise. Direct schoot Tristán overeind. De paarden! Riep hij. Hij lichtte het zeil op en keek naar buiten. De paarden stonden angstig te hinniken. Ze trappelden op de grond. Plotseling ging er een schok door de wagen heen. Een harde windstoot had de wagen naar voren geduwd. Met grote ogen keek Louise Tristán aan. Hij sloeg een arm om haar heen en riep: Neem jij de paarden! Tristán moest schreeuwen om boven de bulderende wind uit te komen. Louise knikte. Met een grote sprong stond ze even later tussen de twee paarden. Tristán maakte ondertussen de zeilen steviger vast en rolde een groot rotsblok voor de wielen. Hij kwam amper vooruit.

Louise strompelde tegen de wind in naar Tristán, haar eigen, rode paard. Ze kon amper tegen de wind in gaan en ze had het gevoel dat ze zo omgewaaid zou worden. Eindelijk had Louise de paarden bereikt. Ze legde haar arm om Tristáns nek en fluisterde geruststellende woordjes in zijn grote oren die nu plat op zijn hoofd lagen. Toen stokte Louises adem. Ze hoorde een bulderend geraas. Overal kraakte het. Met grote ogen keek Louise naar een grote boom. De vorige dag had de boom er nog groot en trots gestaan, maar nu begon hij over te hellen. Louise schrok en keek naar de wagen met Alexis en Reuben erin. Ze zouden toch niet geraakt worden door de omvallende boom? Opgelucht haalde Louise adem. Gelukkig, de boom viel de andere kant op. Toen verlichtte een felle bliksemflits de weide omtrek. Louise lette niet op de krakende slag die volgde, maar keek met grote ogen naar Tristán. Hij stond met zijn rug naar de boom toe. Zonder het te weten zou hij straks verpletterd worden. Ze gilde, maar hij hoorde haar niet. Wat moest ze doen?

Plotseling voelde ze de warme adem van Tristán, haar paard in haar nek. Ze draaide zich om en keek in de grote lieve ogen terwijl de tranen over haar wangen stroomden. Ze kon niet kijken. Ze kon niet kijken hoe Tristán straks verpletterd zou worden onder die boom. En zij kon er niets tegen doen! Hij zou haar nooit horen en tegen die wind in naar hem toe lopen was in die korte tijd onmogelijk. Haar paard liep een stukje naar voren, tot hij met zijn rug naast haar stond. Alsof hij een ritje wilde maken, dacht Louise dof. Het was een gebaar dat hij altijd deed als hij wilde rijden. Haar paard hinnikte zacht. Zonder te weten wat ze deed, helemaal verdoofd, klom Louise op het paard. Wat moest ze hier nog? Ze kon niets. Haar hoofd was verdoofd en helemaal zwart. Haar hart was ijskoud. In harde galop beukte haar paard tegen de ijskoude wind in. Weg. Weg van de plaats des onheils.





Versuft kwam Louise bij. Ze keek om zich heen en was verbaasd. Hoe kon dit? Ze zat op haar paard, dat haar verwonderde. Hoe had ze, terwijl ze bewusteloos was geweest op haar paard blijven zitten? Maar nog meer verwonderde ze zich om de natuur om haar heen. Lieflijk en mooi. Groen, met prachtige bomen en watervalletjes. Waar was ze? Waar kwam ze vandaan? Haar verleden was één grote, zwarte vlek geworden. Ze wist niets meer. Even zag ze een vaag beeld. Zwart en met vallende dingen en hard geschreeuw. Dat was het enige. Wat deed ze hier? Ze keek achterom. Nu begreep ze waarom het haar was gelukt op haar paard te blijven zitten. Achter haar zat Tristán, ook een beetje versuft, maar hij hield haar toch goed vast. Glimlachend keek hij haar aan. We hebben het gehaald. Wat is er gebeurd? Vroeg Louise. Tristán haalde zijn schouders op. Ik zou het echt niet weten. Alles voelt even zwart aan. Alsof er een gordijn over mijn verleden ligt. Louise knikte. Bij mij voelt het precies zo! Ja, jij ook? Verwondert keek Tristán haar aan. Ik weet alleen dat het donker was en dat er dingen door de lucht vlogen... zei Louise zacht. Dan weet je toch meer dan ik, zei Tristán. Ja, maar niet genoeg, reageerde Louise. Voor de rest weet ik ook niets.

Ze sprong van het paard af. Toen pas voelde ze hoe de honger knaagde. Ik heb honger... zuchtte ze. Tristán grijnsde. Ik zou zeggen, tast toe! Hé? Heb jij dan eten? Vroeg Louise verbaasd. Nee joh! Zei Tristán. Kijk, daar! Louise keek langs zijn vinger naar de grond. Aardbeien? Zei ze, vol ongeloof. Groeien hier... aardbeien? Zo te zien wel ja, grinnikte Tristán. Met een sprong was hij van het paard af en begon hij aardbeien te plukken. Jij ook wat? Graag! Dankbaar nam Louise een handjevol aarbeien van hem over. Hm, lekker! De aardbeien waren zoet en sappig. Ze plukte er nog wat en at ze op. Wat gaan we nu doen? Vroeg ze, terwijl ze haar rode handen afveegde aan haar broek. Tja... erachter komen hoe ons verleden in elkaar zit, denk ik, antwoordde Tristán. En overleven, vulde Louise aan. Hij knikte. Je hebt gelijk. We moeten een onderkomen hebben voor de nacht. Later kunnen we altijd nog zoeken naar een eventuele stad. Die is hier denk ik een heel eind uit de buurt, reageerde Louise. Hé? Tristán keek haar verbaasd aan. Hoe weet je dat? Louise keek hem aan. Zei ik iets raars? Zei ze verward. Nee! Maar je zei dat hier geen stad in de buurt is, hoe weet je dat?

Vermoeid drukte Louise haar handen op haar voorhoofd. Denk je... dat mijn geheugen terug komt? Tristán knikte opgewonden. Ja! Hoe weet je dat anders? Hij ging languit in het gras liggen en stopte een grassprietje in zijn mond. Dat geloof ik niet... zei Louise. Ik weet niets meer! Aleen dat... Misschien dat het bij vlagen komt, zei Tristán rustig. Kom op joh. Tristán trok aan haar arm waardoor ze in het gras plofte. Gekkie! Onwillekeurig moest Louise giechelen. Ze streek met haar hand over het gras. Het was heerlijk zacht. Louise voelde zich direct soezerig worden en keek naar de schapenwolkjes. De wolken dreven langzaam over. Louise geeuwde. Ze was eigenlijk erg moe. Ga maar slapen, zei Tristán, die het gemerkt had. Ik ga wel iets beters te eten zoeken. Direct schoot Louise overeind. Ik ga met je mee! Zei ze. Ik slapen en jij het werk doen? Ho maar! Tristán lachte. Ga toch lekker slapen, ik ben zo weer terug. Heus, maak je maar geen zorgen. Straks verdwaal je! Zei Louise angstig. En dan vind ik je nooit meer terug! Nu was het Tristáns beurt om te lachen. Verdwalen? Heus niet en ik ga ook niet zo ver. Maak je nou maar geen zorgen, dom kind. Eindelijk legde Louise zich bij Tristáns besluit neer.

Ze plukte wat gras en legde dat op een hoop. Zo, ook een lekker zacht kussen! Ze legde haar hoofd er op en al snel viel ze in slaap.
Tristán liep ondertussen druk te zoeken naar iets eetbaars. Plotseling stond hij stil. Zag hij het nou goed? Fruitbomen? Hoe komen hier fruitbomen? Midden in een bos waar geen mens is? Langzaam liep hij er heen. Er hingen heerlijke appels en peren aan de bomen. Verheugd keek hij er naar. Fantastisch! Tristán was niet meer te stuiten. Hij rende naar een van de bomen en greep een appel. Snel zette hij er zijn sterke tanden in. Een heerlijke smaak vervulde zijn mond. Verukkelijk! Dit was het lekkerste fruit dat hij ooit geproefd had! Hij maakte een zak van zijn rug los en plukte appels en peren zoveel als hij kon. Net zo lang tot de zak vol was, er kon echt niets meer bij. Het was zwaar, maar dat had hij er wel voor over. Toen zag hij het. Een pad. Een pad door mensenhanden gemaakt.

Verbaasd keek hij er naar. Louise had toch gezegd dat er hier in de buurt geen stad was? Hoe kan daar dan een pad lopen? Hij vond het opeens maar een enge plek. Wat was er met dit bos aan de hand? Weer keek hij. Toen draaide hij zich resoluut om en rende terug naar Louise. Hij zag spoken. Dat kon toch niet? Hij vond Louise slapend in het gras. Vertedert keek hij naar haar gezicht. Naar het rode haar dat in lange lokken over haar gezicht viel. Tristán had het altijd liefkozend haar manen genoemd. Een leeuw... Ja, dat was ze echt! Sterk, Dapper, Rood... Hoeveel had zij eigenlijk al wel niet meegemaakt in haar leven? Plotseling voelde hij iets op zijn schouder. Een vogeltje! Met een schok kwam hij weer bij. Hij dacht na over zijn gedachten van daarnet. Waren zijn gedachten weer terug aan het komen? Hij hoopte het. Maar als hij dacht aan die ene avond kreeg hij alleen het zwarte voor zijn ogen. Zwart. Wat een vreselijke kleur. Zwart. De bron van alle kwaad.

Toen Louise wakker werd liet Tristán haar het pad zien. Verbaasd keken Louise naar Tristán. Wat moeten we nu...? Wat is dit? Er was hier toch geen stad in de buurt? Of? Maar Tristán kon geen antwoord geven. Hij zat zelf met dezelfde vragen.
Opeens hoorden ze gekraak. Tegelijk draaiden Louise en Tristán zich om. Wat was dat? Enkele takken werden opzij geduwd. Een voet kwam te voorschijn... een been... en toen stond er een jochie voor hen. Louise schrok zich wild en klemde zich vast aan Tristán. Tris... stotterde ze. Tristán sloeg zijn armen om haar heen. Hij nam de jongen die voor hem stond eens goed op. Niet erg lang, blond haar. Een jaar of 8, schatte Tristán. Wie zijn jullie? De jongen zette een stap naar voren. Wie ben jíj?! Vroeg Louise.

Ik ben Rossian. Maar ze noemen me Ross. Tristán zette een stap naar voren en stak zijn hand uit. Ik ben Tristán, en dit is Louise. Is hier een stad in de buurt? Geen stad, reageerde Ross. Een dorp. Hoe heet het...? Vroeg Louise vol spanning. Mounéviën-stad, zei Ross, alsof het de gewoonste zaak van de wereld was. Louise sloeg haar hand voor haar mond en deinsde achteruit. Dat... dat meen je niet! Jawel! Zei Ross. Ik woon hier. Gedachten buitelden door Louises hoofd. Dit was Mounéviën-stad! Tristán, dit is Mounéviën-stad! Je weet wel, daar waren we naar op zoek! Louises geheugen was weer terug. Ze waren op reis geweest naar de Sprookjesstad! En hier was het! Eindelijk hadden ze hun doel bereikt...


Volgend hoofdstuk:
Hoofdstuk 11:
Eindelijk thuis

Overzicht verhalen
Informatie & voorwaarden
Home
Aanwezige users:


Niet ingelogd



Anno 2012
Pages created by nanny