Hoofdstuk 0: Vanaf het begin
Hoofdstuk 1: DEEL 1 -Dominic en ik-
Hoofdstuk 1: Ups and downs
Hoofdstuk 2: My heart will go on and on...
Hoofdstuk 3: De opening van mijn ogen
Hoofdstuk 4: Gestoorde jongens
Hoofdstuk 5: Linde
Hoofdstuk 6: Mijn dagboek
Hoofdstuk 7: De extase van een wedstrijd
Hoofdstuk 8: Een avontuurlijke avond
Hoofdstuk 9: I'm losing control
Hoofdstuk 10: Gebroken
Hoofdstuk 11: Gala en Linde
Hoofdstuk 12: War in my life
Hoofdstuk 13: Overwinning
Hoofdstuk 14: Stan
Hoofdstuk 15: Overweldiging
Hoofdstuk 16: Een pijnlijke bekentenis
Hoofdstuk 17: Starende ogen zijn verliefd
Hoofdstuk 18: Eén na laatst
Hoofdstuk 19: Bericht aan Dominic
Hoofdstuk 8: Een avontuurlijke avond
Stel je voor dat dit Dominic was. Als JeanLuc nou Dominic was… dan zou ik overgelukkig zijn, dat wist ik zeker.
Eén ding maakte ik mij nog zorgen over. Vorig jaar moest het meisje dat de wisselbeker gaf, de jongen –natuurlijk– drie zoenen geven.
Wie was dat meisje?
Wie was die jongen?
Had ze hem gezoend?
Drie vragen waar ik me serieus mee bezig hield. Ik had een meisje zien lopen met een wisselbeker. Een tamelijk onknap meisje, vond ik. Ze zag eruit als een stuudje. De jongen. Wie zou dat geweest zijn?
Ten Hove? Kon, maar misschien had die wel een vriendin. Dat wist ik niet. Dan zou Ten Hove al afgevallen zijn.
Eric? Die had verkering, onlogisch dat ze hem uitzocht.
De jongen met de groene schoenen? Zou kunnen.
Diede dan? Vast niet, die had ook verkering.
Dominic? Zeer grote kans, stelde ik tot mijn ontevredenheid vast. Dominic had geen verkering. Hij had verreweg het best gespeeld met de finale; vijf van de acht doelpunten! Bovendien, zijn doelpunt was ook nog eens het winnende punt geweest. En hij was knap. Heel knap.
Ik wist bijna zeker dat het Dominic moest zijn geweest.
Zou dat meisje hem gezoend hebben?
Ik wist het niet. Misschien dat Wybren het wist, hij was tot het einde gebleven.
Maar ik wilde het Wybren niet vragen. Ik was niet gek.
JeanLuc kwam overeind. Jammer, nu kon ik niet meer tegen hem aanleunen.
Linde zei wat tegen me, maar ik verstond het niet door de herrie.
‘Wat?’ schreeuwde ik.
‘Warm!’ ze maakte een puffend gebaar met haar hand.
‘Het raam!’
Linde keek omhoog en knikte. ‘Wybren, kan je dat raam losmaken!’ riep ze.
‘Wat?’
‘Raam!’
Wybren knikte en maakte het raam met gemak los. Poeh, dat scheelde. Het was meteen een stuk minder benauwd. Voorin de bus werd ons voorbeeld gevolgd. Ook zij deden het raam open. Wat een stikkende hitte. Nog steeds.
Plotseling zongen we. We wisten niet wie er begonnen was.
‘Ik heb een wagen, volgeladen, vol met al’ maal kind’ren!’
Ik grinnikte en de hele bus begon mee te blèren.
Wybren zei wat en de asociale jongen begon Wybren uit te kafferen.
‘Hé, denk je dat je stoer bent of zo!’
‘Wat?!’ ik keek de jongen ongelovig aan. ‘Wat denk je wel niet? Asociale gast!’
De jongen kneep zijn ogen halfdicht. ‘Waar bemoei jij je mee?’ en toen weer tegen Wybren: ‘Hé kabouter, klein ventje, denk je dat je cool bent?’
Ik zag dat Wybren boos werd. Wybren was klein voor zijn leeftijd. Hij kon er niet tegen als hij er mee gepest werd.
‘Ik denk niet dat ik cool ben!’ zei hij heftig. ‘Volgens mij denk jij dat van jezelf. Maar jij bent geloof ik zo’n stomme nerd!’
Wybren had gelijk. De jongen was mager en had een brilletje op. Echt zo’n nerd type.
Waar bemoeide dat jong zich mee. ‘Zeikerd!’ siste ik naar de jongen.
‘En jullie zijn kinderachtig! Ik heb een wagen, volgeladen…’
‘Wat maakt dat nou uit!’ riep ik. ‘Wij zijn gewoon hyper van die wedstrijd van daarnet. Soms moet je gewoon zo iets doen. Jij weet zelf gewoon niet hoe het is om zoiets te doen. Dat jij nu zoiets nooit meemaakt!’
‘Rustig!’ Jasper had me door. Gelukkig.
Hij maande me tot rust. ‘Laat dat joch!’
Joch… hij was een zesdeklasser denk ik, maar oké.
‘Hé? Hij denkt alleen maar dat hij cool is… wind je niet op. Dat vind hij alleen maar leuk. Oké?’
Jasper legde zijn hand op mijn schouder. Mijn ademhaling ging snel en hij had het door.
‘Rustig maar!’ fluisterde hij. Hij schoof het raam wat verder open.
‘Bedankt,’ zei ik dankbaar. Ik had het vaker. Als ik boos werd, wist ik niet meer wat ik deed. Soms ging ik opeens om me heen slaan. Keihard en dan kon niemand me tegenhouden. Gelukkig wisten de mensen uit mijn oude klas dat. Sommigen hadden me op tijd door – net als Jasper. Zij konden het stoppen. Net als Jasper nu.
Ik dwong mezelf het te vergeten en niet meer naar de jongen te kijken of tegen hem te praten. Vergeet hem. Vergeet hem. Let niet op hem.
Ik werd weer rustig. Ik deed alsof ik nergens last van had en brulde weer mee met ons lied.
Er ging een schok door de bus. We stonden stil. Waren we nu al op het busstation? Dat was snel gegaan.
Iedereen stond op en stapte uit. Wij bleven nog even zitten, anders moesten we toch nog in de rij gaan staan om er uit te kunnen. Gelukkig verdween de irritante jongen algauw. Ik was weer net zo hyper als eerst.
‘Vergeten jullie niks?’ vroeg Jasper.
Goed idee van hem. Ik pakte mijn tas en stond op.
‘Heeft iedereen alles? Geen buspasjes of portemonnees laten liggen?’
We schudden ons hoofd en liepen de bus uit. Linde liep achter Jasper en maakte heel voorzichtig de rits van zijn tas los. Haar hand verdween in het achtervak.
Zijn buspasje!
Linde knipoogde naar me en stak het in haar zak. Ze liet zijn rits openstaan. We liepen langs de buschauffeur. ‘Bedankt!’ zei ik tegen hem.
De man knikte en veegde het zweet van zijn voorhoofd. Die heeft het natuurlijk ook warm gehad in die bus.
Ik stapte uit de bus.
Linde stootte me aan. ‘Jouw beurt…’
Ik begreep haar. ‘Jasper! Je tas staat open!’
‘Verrek!’ Jasper deed zijn tas af en keek in het achtervak. ‘Mijn buspas!’
‘Misschien ligt hij nog in de bus,’ zei Linde met een stalen gezicht.
‘Ja… wachten jullie even?’
We knikten en bleven staan.
Naast ons stonden vier buschauffeurs tegen een hek te paffen.
Zij hadden ons door.
Jasper wilde juist de bus ingaan, toen wij het te ver vonden gaan. De bus ging over een halve minuut weg en Jasper had een dik probleem als hij er nog in zat. Bovendien moesten we onze trein halen.
‘Jasper!’ riepen we.
Hij hoorde ons niet. De buschauffeurs hielpen ons. ‘Jasper!!’ brulden ze.
Nu hoorde hij het wel en kwam naar ons toe. We gaven hem zijn buspasje terug.
‘Hé,’ zei ik. ‘Kijk eens aan! De groep heeft op ons gewacht!’
De andere DTC’ers stonden twintig meter verderop te wachten. Aardig van ze.
‘Wat zijn jullie aardig!’ riep Linde.
‘Ja, klopt!’ dat was geen DTC’er. Ik draaide me om. Het was een van de buschauffeurs. Ik lachte.
‘Eigenlijk bedoelden we hen,’ ik wees naar de groep, ‘maar jullie zijn ook aardig, hoor!’
‘Fijn!’ lachte de buschauffeur.
Vlug liep ik achter de groep aan die al een eindje voor ons was.
We keken op de borden en liepen naar ons perron. We moesten onder twee rails door om op het goede perron te komen. We gingen op het perron staan en opeens hoorden we hard gebrul.
Als één man draaiden we ons om. Ja hoor.
Twee kerels van een jaar of twintig en een meisje van ongeveer zeventien jaar.
Het meisje was dronken. Dat zagen we meteen.
Onderaan de trap liep ze te zwalken. ‘Sjonge jonge,’ mompelde ik, toen ik zag dat de twee kerels haar hard uitlachten.
‘Kan je niet tegen zo’n beetje cognac?’ vroeg er een.
Cognac! Sukkels. Het was nog maar kwart voor negen!
Het meisje hield zich vast aan een vent en de vent trok haar twee treden de trap op. Toen liet hij haar weer los. Het meisje viel prompt. Wankelend stond ze weer op. Ze klom de trap verder op, maar vraag me niet hoe.
Zwiepend op haar hoge hakken, van de ene kant naar de andere vallend, bereikte ze het perron. En daar stonden wij ook.
Het meisje liep zwalkend over het perron. Tot mijn grote schrik viel ze bijna van de muur af, op de rails. Hm, dat zagen die kerels dus ook. Ze renden naar haar toe en vingen haar op. ‘Niet op de rails gaan kopjeduikelen, kleintje,’ zei er eentje met een dikke tong. Ze was dus niet de enige die gedronken had.
De andere jongen duwde hem aan de kant. ‘Loop eens hier overheen!’ riep hij naar het meisje. Hij bedoelde de witte strepen op het perron. Het meisje deed het nog ook. Alleen liep ze meer ernaast dan erop.
Gelukkig gingen ze een eind verderop staan, want ik werd nogal misselijk van die zure dranklucht.
‘Kijk nou eens!’ dat was Ruben. Ik keek op.
Heel bijzonder. Aan de overkant van de rail renden drie jongens. Ze waren acrobatische toeren aan het uithalen. Ik wist dat het een naam had, maar die was ik net even ontschoten.
Eentje klom er op een reling en liet zich toen van af drie meter hoogte naar beneden vallen. Een ander sprong sierlijk op een bank en klom toen in een wip in een reclamebord. De derde jongen liep te balanceren op de reling.
‘Wauw!’ liet Yannick zich ontvallen.
‘Free-Running,’ zei Wesley.
Nu wist ik het weer. Het was Free-Running.
De jongens zagen er echt uit als van die straatjongens. Broeken laag, sneakers aan, een pet met brede klep en een vest waarvan de capuchon over de pet zat.
Ik geloof dat ze het warm kregen, want de een na de ander deed zijn vest uit. Tot mijn verbazing waren het jongens van mijn eigen leeftijd.
Alsof ze het afgesproken hadden, gingen ze opeens een soort tikkertje doen. Twee jongens renden achter de derde aan.
De jongen die achternagezeten werd, rende met gemak over de reling. Van de achtervolgers rende er eentje over het perron, en de tweede sprong over de reling en rende aan die kant verder.
Met open mond staarden we de jongens na.
‘Nou wordt hij gepakt,’ voorspelde Jasper.
Maar de jongen had nog een trucje achter de hand. Hij rende over de smalle buis van de reling en sprong er toen gauw af. De jongen op het perron liep een paar meter achter op hem.
Tot onze grote verbazing sprong de vluchter van het perron af, op de rails!
Hij rende over de drie sporen naast elkaar en klom bij ons het perron weer op.
De achtervolger rende hem zonder na te denken achterna.
De vluchter rende ons voorbij en vloog met een paar sprongen de trap af. We zagen hem verdwijnen in de gang die onder de sporen door liep. De achtervolger was binnen de kortste keren ook in de gang verdwenen.
Binnen vijf seconden waren ze alweer op het andere perron. Hallo, die renden echt hard. Op het andere perron stond de derde jongen te wachten.
Ze renden juist weer over de rails toen ik in de verte twee felle lichten zag.
Er kwam een trein aan! Wat een sukkels!
Ik werd nog verbaasder toen ze niet door de gang terug gingen, maar weer terug gingen over de rails! Terwijl de trein al heel dichtbij was, ik kon de contouren al duidelijk onderscheiden. Dan ben je echt gek in je hoofd.
Op dat moment klonk e een harde piep. Een metaalachtige stem begon te spreken. ‘De trein tussen Arnhem en Enschede heeft een half uur vertraging door een aanrijding met een persoon. Ik herhaal: er is een aanrijding met een persoon en daardoor heeft de trein tussen Arnhem en Enschede een half uur vertraging.’
De blikkerige stem hield op.
‘Dat zou zo eentje van die jongens zijn!’ riep Tycho.
‘Wat?’ vroeg Linde.
‘Die aanrijding! Dat is misschien wel met een van die jongens!’
‘Het zijn een stelletje gekken,’ zei ik.
‘Ach, dat durf ik ook wel,’ meende JeanLuc.
‘O ja?’ Wybren keek hem uitdagend aan. ‘Doe dan eens!’
Maar JeanLuc zei al niets meer.
‘Daar is onze trein,’ zei ik.
De trein kwam piepend tot stilstand. Binnen de kortste keren hadden we allemaal een plekje gevonden.
Ik was moe en nestelde me tegen het raam met mijn jas dicht om me heen.
Ik deed mijn muziek aan en zette mijn koptelefoon op.
De trein zette zich in beweging.
Langzaam reden we het station uit. Ik wierp nog een laatste blik op de jongens.
De jongens renden en lachten. Ze sprongen van een dak af. Langzaam zwevend vielen ze naar beneden.
Verlangend keek ik ze na.
Door een luid gepiep schoot ik overeind. De trein stond stil!
Naast mij stonden de jongens op. Hoelang had ik in de trein gezeten?
Langzaam kwam ik overeind en liep ik door het gangpad naar de deur. Al snel stond ik op het perron. Ik gaapte. Ik was moe. Ik stond even stil – even werd het helemaal zwart voor mijn ogen.
Ik greep naar Jasper en steunde op zijn schouder. Die keek me verbaasd aan. Ach ja, ik stond daar met mijn ogen dicht, stokstijf stil. Langzaam begon het zwart te vervagen en kon ik weer kleuren onderscheiden. Ik opende mijn ogen nu helemaal en keek Jasper glimlachend aan. ‘Wat deed jij nou?’ vroeg hij.
‘Oh… ik was een beetje duizelig. Heb ik wel vaker.’
Hij fronste even – maar zei niets.
‘Laten we gauw doorlopen,’ zei ik. ‘de rest is al een eindje voor ons.’
Jasper knikte en we zetten er de pas in.
Tot mijn verbazing zag ik dat Yannick niet het station uitliep, maar een andere trap beklom. Ik zag hoe de anderen hem volgden.
Hè?
Plotseling wist ik het weer. ’s Avonds reed de bus naar DTC niet, en moesten we nog een keer me de trein en dan weer met een bus.
Nu gingen ze natuurlijk naar die andere trein, op perron twee.
Ik had echt geen zin in die trein. Dat was echt zo’n kleine, vieze trein…
Moe beklom ik de trap. De hele avond was ik hyperactief geweest en nu opeens… was ik doodmoe.
En het was nog maar negen uur, of zo. Ik had echt geen zin in de verdere reis. Ik besloot maar weer te gaan slapen in de trein – voor zo ver dat kon.
Ten eerste vond ik het echt een vieze trein en zaten de stoelen vreselijk, ten tweede zaten de jongens heel irritant te doen. Er waren ook een paar tweede- en eersteklassers bij. Zij zaten voor me in de vierzit. ik lag met mijn hoofd tegen een raam. Een smerig, stoffig raam. En in dat raam weerspiegelden de jongens. Ik kon hen zien als ik in het raam keek en zij zagen mij ook. JeanLuc stak zijn middelvinger op. Chagrijnig keek ik hem aan.
Laat me nou! dacht ik. Ik wil dromen over Dominic! Ik wil alles nog eens een keer langs laten komen, als een film. Dan moeten jullie niet stom doen!
Maar dat deden ze wel. Op het laatst zette ik mijn muziek gewoon keihard aan en sloot mijn ogen. Een vet irritant jochie, ik weet niet wie, wilde mijn aandacht trekken door aan mijn haar te trekken.
Ik begon te koken. Rotjochie!
‘Kap eens even!’ siste ik.
De jongen ging gewoon door. Normaal zou ik hem op zijn bek hebben geslagen, maar nu was ik moe.
Gelukkig was Linde er.
‘Hallo!’ schreeuwde ze. ‘Ophouden, nu!’
De jongens luisterden. Waarom luisterden ze wel naar haar? Dacht ik verward.
Linde!
Linde had gezegd dat op moesten houden. Linde, waar ik ruzie mee had!
Dat vond ik heel lief van haar.
Ze glimlachte naar me, en zei: ‘Droom maar lekker, hoor. Snap ik best.’
Ik begon te stralen. Eindelijk!
Ik sloot mijn ogen. Dominic. Wat ben je toch fantastisch cool! En zo knap… en in de finale… bam, bam, bam! Hij was zó goed!
Langzaam zakte ik weg in een lichte slaap.
Ik stond weer aan de zijlijn. “Dominic! Dominic!” brulden we allemaal, ik het hardst.
En Dominic scoorde maar en scoorde maar. Toen de scheidsrechter floot stond het twintig - nul. Allemaal gemaakt door Dominic.
De wisselbeker werd gegeven. Door mij. Ik mocht Dominic de beker geven.
Ik feliciteerde hem en kuste hem op zijn wangen. “Gefeliciteerd.”
Ik trilde gewoon in mijn droom. Ik vond het zo heerlijk!
Toen ik weer wakker werd, wilde ik dat die droom echt gebeurd was. Stel je voor…
JeanLuc schudde aan mijn schouder. ‘Hé, wakker worden.’
Ik had het gevoel dat ik maar heel kort had geslapen. En dat was ook zo – we hadden nog geen tien minuten in de trein gezeten.
Ik bibberde toen ik de ijskoude lucht instapte. Was het zo afgekoeld in die tijd? Of was het gewoon zo warm in de trein geweest?
Ik kon het me amper voorstellen, het was er eerder koud.
We stonden stil voor de slagbomen. Wybren probeerde er onderdoor te glippen, maar Wesley trok hem terug: ‘Ben je gek geworden?’
Een trein denderde langs. De slagbomen gingen omhoog, maar veel te langzaam naar mijn mening.
Wybren vond dat ook en ging er gebukt onderdoor. Wesley hield hem nu niet tegen. ‘Je kan ook niet wachten, hè,’ zei Wesley. ‘Ongeduldig ventje.’
‘Wesley! Ik ben veertien, hoor!’
‘Nog maar veertien,’ verbeterde Wesley hem. ‘Ik ben zestien. En ik moet op jou passen.’
‘Babysitter,’ zei Yannick.
‘Inderdaad,’ vond Wesley. ‘Ik ben een babysitter en Wybren is de baby.’
Wybren siste een scheldwoord en liep snel weg.
Tot onze grote schrik stond er maar een heel klein busje. Moesten we daarmee naar DTC? Dat zou nooit passen! Waarom was er niet een gewone bus? Iedereen begon te rennen, om een plekje te bemachtigen. Jammer genoeg renden ze voor niets.
Zodra Wybren in de bus stond, hield de buschauffeur hem tegen. ‘Jullie komen er niet in.’
Wybren zette grote ogen op. ‘Waarom niet?’
‘Jullie zijn met te veel – en wie weet wat jullie op hebben.’
Wesley duwde Wybren aan de kant. ‘Bent u gek geworden? U kan ons er niet zo maar uitzetten!’
‘Ik zet jullie er ook niet uit,’ zei de man op een irritant toontje. ‘Ik zeg dat jullie er niet in mogen.’
‘Aan m’n neus!’ riep Tycho. ‘Ik ben doodmoe – heb de hele avond gevoetbald. Dat meent u toch niet?’
‘Ik meen het wel.’
Wesley trok mij naar hem toe. ‘Probeer jij het eens,’ zei hij op zachte toon. ‘Misschien kan jij hem overreden.’
Ik had er niet zo’n vertrouwen in, maar ik wilde het wel proberen.
Rustig blijven. Je moet je niet gaan opwinden. Rustig op hem inpraten.
Ik wist dat als die vent me boos zou maken, dat ik dan echt boos zou worden. En dat hadden we nu niet nodig. Nu hadden we alleen overredingskracht nodig.
Ik duwde Tycho aan de kant.
‘Meneer…’
De buschauffeur keek op. ‘Ja?’
‘Waarom mogen we er niet in?’
‘Omdat ik jullie niet vertrouw.’
‘Waarom zou u ons niet vertrouwen?’
‘Ik ben bang dat jullie gedronken hebben, of iets dergelijks. Jullie zien er zo druk uit. Ik heb geen zin in een gesloopte bus.’
‘Meneer, wij hebben niets gedronken…’
‘Dan hebben jullie vast iets anders op.’
‘…en we hebben ook niets anders op. Weet u, wij komen uit Arnhem en hebben een voetbalwedstrijd gehad van onze school. Meer niet. Trouwens, u zegt: “Mijn bus.” Volgens mij klopt dat niet helemaal. Waarschijnlijk werkt u voor een busmaatschappij – en dan is de bus niet van u.’
‘Maar ik ben er wel verantwoordelijk voor.’
‘Dat begrijp ik. En daar hebt u volkomen gelijk in. U bent bang dat wij u in elkaar gaan slaan, of zo, hè?’
De man aarzelde. Ik had hem op zijn zwakke plek geraakt.
Ik besloot nog wat verder door te drukken.
‘Dat begrijp ik heel goed,’ zei ik. ‘Zou ik zelf ook niet willen. Maar ik beloof dat we niks zullen uithalen.’
De man zwichtte. Maar anders dan ik gehoopt had. ‘Jullie zijn met te veel. Ik weet het goed gemaakt. Jij mag mee en je mag nog twee mensen uitzoeken die ook mee gaan. Meer plaatsen heb ik niet.’
‘We kunnen toch staan of bij elkaar op schoot.’
‘Nee,’ zei de buschauffeur beslist. ‘Wees blij dat ik jou er in laat!’
‘Dan niet!’ siste ik. ‘Denk maar niet dat ik met u meega.’
Woedend draaide ik me om en stapte de bus uit.
‘Jammer…’ zei Yannick. ‘Maar je hebt het wel goed gedaan. Hij had er ons bijna ingelaten.’
‘Maar niet helemaal, en dat betekent helemaal niet,’ mompelde ik. Ik werd hier echt pissig van. We gingen in een rij op de stoeprand zitten. Het was koud en de wind sneed door onze kleren.
Vijftien jonge mensen op een rij. Bedrukt en moe. Van het feestgevoel van de rest van de avond was niet meer zo veel over.
‘Wat doen we nu?’ vroeg Jasper.
‘Komt er eigenlijk nog wel een bus?’ wilde Linde weten.
Tycho aarzelde. ‘Ik weet het niet. Misschien nog één, of twee. Maar die komen pas over een half uur. En wie weet heeft die buschauffeur al gebeld naar hen dat ze ons niet mogen meenemen.’
Alle hoop zonk me in de schoenen. Daar had ik nog helemaal niet aan gedacht!
Er was inderdaad een grote kans dat de buschauffeur de andere buschauffeurs al gewaarschuwd had.
Ik wilde naar huis. Ik wilde naar Dominic. Met weemoed dacht ik terug aan de avond. Met een schok besefte ik dat ik hem nooit meer zou zien voetballen. Ik zou hem enkel nog zien in de pauzes of als ik hem tegenkwam in school. En dit jaar ging hij van school. Ik kon me eigenlijk school niet voorstellen zonder hem. Altijd als ik geen zin had gehad, dacht ik steeds: Nu zie je Dominic weer. En dan wilde ik heel graag naar school. Eigenlijk ging ik alleen maar nog school voor hem.
Wat zou er gebeuren als hij uit mijn leven zou verdwijnen?
Ik dacht aan het voetbaltoernooi voor volgend jaar. Ik zag mezelf al aan de zijlijn zitten. Wie zou ik dan moeten aanmoedigen?
Waarschijnlijk zou ik de hele avond aan Dominic denken. Waarschijnlijk zag ik hem de hele avond in mijn gedachten rondrennen door de gymzaal.
‘Gaan we hier echt een half uur zitten?’ vroeg ik, rillend in mijn jas.
‘Ja, we zullen wel moeten,’ zei Ruben somber. ‘Als we geluk hebben, maar een half uur.’
Ik wist wat hij bedoelde. Wat als de buschauffeur hen er weer niet in zou laten?
Volgend hoofdstuk:
Hoofdstuk 9: I'm losing control