Hoofdstuk 0: Vanaf het begin
Hoofdstuk 1: Een roep om hulp
Hoofdstuk 2: Bij kabouter Rompelpot
Hoofdstuk 3: De ruine van Abaron
Hoofdstuk 4: Het vrouwtje bij het vuur
Hoofdstuk 5: Het antwoord van de blauwe bloemen
Hoofdstuk 6: Terug uit de ruine
Hoofdstuk 7: Op weg naar de heks - een nare ontdekking
Hoofdstuk 8: Bij de heks Ziggara
Hoofdstuk 9: Ziggara is boos op de elfjes
Hoofdstuk 10: Een gast voor Ziggara
Hoofdstuk 11: Wat is de Rode Steen?
Hoofdstuk 12: Joris en Resi in het nauw
Hoofdstuk 13: Gevlucht!
Hoofdstuk 14: Voor de tweede keer in de ruine van Abaron
Hoofdstuk 15: Toverkracht van de blauwe bloemen
Hoofdstuk 16: Ontmoeting in het bos
Hoofdstuk 17: Te gast bij de elfjes
Hoofdstuk 18: Terug naar Ziggara
Hoofdstuk 19: Het huisje van kabouter Rompelpot
Hoofdstuk 20: Opnieuw de Rode Steen
Hoofdstuk 21: Gebeurtenissen in de nacht
Hoofdstuk 22: Voor de derde keer in de ruine van Abaron
Hoofdstuk 23: Een schok voor Joris en Resi
Hoofdstuk 24: Achter kabouter Rompelpot aan
Hoofdstuk 25: In de Groene Vallei
Hoofdstuk 26: Voor de laatste keer Ziggara
Hoofdstuk 27: Bij de geitenhoeder
Hoofdstuk 28: Met Bart in de bergen
Hoofdstuk 29: De spelonk
Hoofdstuk 30: Waar is kabouter Rompelpot?
Hoofdstuk 31: Kabouter Grisius
Hoofdstuk 32: Hard werken
Hoofdstuk 33: Op het nippertje!
Hoofdstuk 34: Het einde
Hoofdstuk 35: Slot
Hoofdstuk 2: Bij kabouter Rompelpot
Er gebeurde niets. Alles bleef stil binnen.
"Nog eens," zei de uil. Hij was op de lantaarn gaan zitten die vlakbij de deur hing en zacht brandde.
Resi gehoorzaamde en klopte nog eens. Nu iets harder.
Ja, daar was geluid. Resi hoorde een gezucht en gekreun.
"Wie klopt daar?" klonk toen een stem van binnen.
"Wij zijn het, Ivar en Resi," antwoordde de uil voordat Resi wat had kunnen zeggen. "Rompelpot, kun je ons binnen laten?"
Even bleef alles stil in het huisje. Toen ging de deur open. Aan de andere kant stond een kabouter. Met schrik zag Resi dat ze hem inderdaad uit bed had geklopt. De kabouter droeg een lange nachthemd dat tot aan de grond reikte, en een grote slaapmuts. Hij was niet groot, maar ook niet erg klein. Hij kwam tot Resi's schouders.
"Oh, ik zie niets," zei de kabouter terwijl hij met zijn ogen knipperde. "Mijn bril. Ivar, ben jij dat echt?"
"Ja, ik ben het echt," antwoordde de uil. "Ga je bril maar halen. Kunnen wij alvast naar binnen?"
"Kom maar," zei de kabouter. "Wie was ook al weer bij je?"
"Resi, een mensenkind," antwoordde de uil.
"Een mensenkind?" vroeg Rompelpot verbaasd. "Gelooft ze in ons?"
"Ja, dat doet ze," antwoordde Ivar. "Het is allemaal in orde. Esmeralda heeft haar hier gehaald om Ziggara te verslaan."
"Zo," zei de kabouter terwijl hij door zijn bijziende ogen naar Resi probeerde te kijken. "Oh, mijn bril, ik moet hem echt gaan halen."
De kabouter snelde terug naar binnen en liet de deur openstaan.
"Kom," zei Ivar terwijl hij van de lamp opsteeg. "Kom maar achter mij aan."
Op zijn grote vleugels zeilde de uil door de voordeur naar binnen. Resi volgde hem voorzichtig. Ze kwamen in een klein gangetje, waar links allemaal haakjes in de muur zaten. Aan sommige ervan hingen jasjes, en Resi zag ook een versleten tuinbroek hangen. De uil vloog naar het andere einde van de gang waar ook links een deur openstond. Uit de deuropening kwamen geluiden van gerommel.
"Waar is mijn bril nu?" klonk de stem van de kabouter ongeduldig.
"Je bril ligt op het tafeltje naast je bed," zei Ivar. Resi kwam nu ook in de deuropening staan, en zag nog net hoe de uil op de rand van een kast ging zitten.
"Oh ja," klonk Rompelpots stem uit de kamer, en de kabouter snelde langs Resi heen terug de gang in.
Ivar klapte met zijn vleugels als om ze uit te schudden. Toen zag hij Resi in de deuropening staan.
"Kom verder," zei hij vriendelijk tegen haar. "Rompelpot zal zo wel komen."
Nieuwsgierig kwam Resi de kamer binnen. Ze zag dat het de woonkamer van de kabouter was. Aan de ene kant stond een robuust uitziende tafel met vier stoelen er om heen, en aan de andere kant, helemaal links bij het raam, stonden twee grote schommelstoelen. Verder stonden er enorm veel kasten, waarvan de deuren allemaal gesloten waren, maar waar bovenop allerlei verschillende voorwerpen stonden: flessen, potten, beeldjes. Alle kasten stonden vol met snuisterijen. Alleen het stukje kast waar Ivar op zat, was nog leeg.
Daar was Rompelpot al weer terug.
"Bedankt Ivar," zei de kabouter tegen de uil. "De bril lag inderdaad naast m'n bed. Ik verbaas me steeds opnieuw over je wijsheid."
Door zijn brillenglazen heen keek de kabouter Resi nu aan.
"Zo," zei hij terwijl hij haar van top tot teen bekeek.
"Ik neem aan dat je voor iets dringends bent gekomen?"
"Resi is door Esmeralda naar ons bos gehaald," zei de uil vlug.
"Esmeralda?" vroeg de kabouter afwezig.
"Een van de elfjes," antwoordde de uil.
"Oh ja, juist," zei de kabouter. "Die arme elfjes."
"Esmeralda hoopt dat Resi hun kan bevrijden. Ze heeft me gevraagd haar naar jou te sturen, zodat jij haar kan helpen."
Door zijn brillenglazen heen keek de kabouter de uil nu ongelovig aan.
"Nee, he, je zegt toch niet...?" begon hij chagrijnig.
Onverstoord keek de uil terug.
"Vertel ons wat je denkt," antwoordde hij rustig.
De kabouter keek nu naar Resi en schudde met zijn hoofd. Het meisje voelde de grond onder haar wegzinken. Ze had ineens het gevoel dat ze onderdeel van een spel was. Een spel dat ze niet begreep. Ze wilde nu maar dat ze thuis gebleven was. Thuis in haar eigen bed. Bij het onweer!
"Rompelpot!" herhaalde Ivar streng. "Zeg ons wat je denkt!"
Rompelpot schudde nog steeds met zijn hoofd, maar hij liep naar een van de schommelstoelen toe en ging erin zitten. Met zijn hand wees hij Resi de andere stoel aan. Resi ging ook zitten. De uil kwam van de kast afgevlogen en ging achter Resi's schouder op de rugleuning van haar schommelstoel zitten. Het voelde vreemd aan de grote uil zo dichtbij te hebben. En het gaf het meisje een wat ongemakkelijk gevoel. Nog nooit was een vogel zo dicht bij haar geweest. Maar alles was vreemd. Het huisje, de kamer met de kasten, de kabouter die tegenover haar zat. Misschien droomde ze wel.
"Nou," zei Ivar nogmaals. "Vertel ons, Rompelpot. Wat is er aan de hand."
Rompelpot schraapte zijn keel, en begon toen.
"Er is al iemand op weg," zei hij.
Zowel Resi als de uil schrokken op.
"Wat bedoel je?" vroeg Resi.
"Precies wat ik zeg," antwoordde de kabouter. "Er is al iemand op weg met jullie opdracht. Een jongen. Joris heet hij. Ik heb hem zelf een paar nachten geleden hier naar toe gehaald. En hem op weg gestuurd."
Het was even stil.
"Waar is hij naar toe?" vroeg Ivar toen.
"Naar de ruine van Abaron," antwoordde Rompelpot.
Een kleine stilte viel.
"En toen?" vroeg Ivar.
"Ik heb niets meer van hem gehoord," antwoordde Rompelpot. "Ik vrees dat hij het niet heeft gered."
De kabouter kwam overeind in zijn schommelstoel.
"Daarom," zei hij. "Daarom lijkt het me niet verstandig als Resi ook gaat. Bij Joris dacht ik nog dat het hem zou moeten lukken. Ik heb nu gezien dat dat niet zo is. Daarom mag Resi niet gaan."
"Stuur haar terug naar waar ze hoort, Ivar. Hier kan ze niets beginnen."
"Maar," protesteerde Ivar. "Wat zeg ik tegen de elfjes? Moeten zij dan blijven doorwerken onder die heks?"
De kabouter viel terug in zijn stoel en begon verwoed heen en weer te schommelen.
"Nee, nee, nee," zei hij. En onderwijl schudde hij met zijn hoofd ook hard van nee.
"Nee. Ik weet het niet. Ik weet het nog niet. Ik dacht dat ik een plan had. Ik dacht dat ik een goed plan had en ik stuurde Joris er op uit. Maar mijn plan heeft gefaald. Ik moet eerst een nieuw plan bedenken."
"Vertel ons je oude plan," zei Ivar. "Alsjeblieft Rompelpot, vertel ons wat je met Joris van plan was."
De kabouter antwoordde niet. In zijn schommelstoel slingerde hij heen en weer terwijl hij nog steeds met zijn hoofd van 'nee' schudde.
"Ziggara is gemeen," mompelde hij voor zich uit. "Nee, Ivar, ik had nog geen echt plan. Ik wist dat een mensenkind ons zou moeten helpen. Alleen mensen zijn gemeen genoeg om Ziggara aan te kunnen."
"Zoiets zei het elfje ook al," mompelde Resi. "Maar ik ben niet gemeen."
Maar zowel de uil als de kabouter gingen niet op Resi in.
"Ik stuurde Joris naar de ruine van Abaron, om daar naar de blauwe bloemen te zoeken. Je weet dat die alleen daar groeien."
Ivar knikte. Resi zag het niet, omdat hij nog steeds achter haar op de leuning zat. Maar ze voel hem heen en weer bewegen en begreep dat hij knikte.
"Blauwe bloemen," ging de kabouter voort, "zijn heel wijs. Zij weten altijd raad. En ze bezitten toverkracht. Dus gaf ik Joris de taak naar ze te zoeken."
"Hoe lang geleden is dat?" vroeg de uil.
"5 nachten," antwoordde Rompelpot. "Deze nacht niet meegerekend. En je weet wat ze van de ruine van Abaron zeggen. Als iemand niet binnen zeven nachten terug keert, is hij verloren."
"Je bedoelt," zei Resi terwijl ze vlug rekende, "je bedoelt dat als Joris morgenochtend niet terug is, hij niet meer terug zal komen?"
"Ja, dat bedoel ik," antwoordde Rompelpot.
"Wat kan er dan gebeurd zijn?" vroeg Resi.
De kabouter maakte een vertwijfelend gebaar met zijn hand.
"Van alles," vertelde hij.
"De ruine is een verzamelplaats van allerlei nare geesten. Het spookt er en er gebeurt van alles."
Hij schudde met zijn hoofd.
"Ik had hem er niet heen moeten sturen."
"Er is nog hoop," merkte Ivar op.
"Nog twee nachten," zei de kabouter schamper. "Deze nacht en de komende nacht."
"Als we Resi naar hem laten zoeken?" vroeg Ivar.
Het meisje kreeg direct een brok in haar keel.
"Ik?" vroeg ze huiverend. Nog nooit was ze in een spookslot geweest. Ze vond ze te eng. En nu moest ze naar een echte gaan?
Rompelpot schudde met zijn hoofd.
"Ik weet het niet, ik weet het niet," mompelde hij terwijl hij opnieuw in zijn stoel heen en weer schommelde.
Toen ging Ivar op zijn poten staan. De uil rekte zich uit en klapte met zijn vleugels.
"Nu moet je eens goed naar me luisteren, Rompelpot," zei hij streng terwijl hij zich over Resi's schouder heen naar de kabouter rekte. "De elfjes moeten geholpen worden. En de enige manier waarop dat kan, is door een mensenkind. Resi is hier door hun gehaald om ze te bevrijden. De elfjes hebben hun hoop op haar gezet! Je kunt ze nu niet in de steek laten. Als jij vindt dat de blauwe bloemen nodig zijn om Ziggara te verslaan, dan moet Resi er heen. Wij wisten niet dat je Joris al had gestuurd, en dat hij nog niet teruggekomen is. Dat weten we nu pas. Maar als we het niet hadden geweten, dan hadden we Resi ook laten gaan. Laat haar dus gaan. We weten dat het niet makkelijk is om Ziggara te verslaan. Maar dit is onze enige hoop."
"Laat me wat anders verzinnen," zei de kabouter wanhopig.
Het werd stil in het kamertje. De uil antwoordde niet. Pas nu merkte Resi dat er een klok tikte. Ze keek op en zag hem staan, ergens op een van de kasten tussen alle andere spullen. Het was twee uur 's nachts, zag ze.
"Goed," zei de uil toen. "We hebben de dag nog. We moeten Resi ook wat laten slapen. Ze heeft vannacht nog niet geslapen."
"Ik ben ook wakker gemaakt," mompelde de kabouter die nog steeds in zijn nachthemd zat.
Maar Ivar deed alsof hij dat niet had gehoord.
"Vertel het meisje wat meer over Ziggara," zei hij.
"Er is niet veel te vertellen," antwoordde de kabouter.
"Ineens was ze hier, en ze heeft de glimsteenmijnen overgenomen. Ze verkoopt de glimstenen nu aan haar vrienden."
"Wat zijn glimstenen?" vroeg Resi.
De kabouter stond op uit zijn schommelstoel, en slofte naar een laag kastje waar ook allemaal spullen op stonden. Tussen de spullen stond een klein schemerlampje. De kabouter pakte de lamp en schroefde de kap er vanaf. Hij liet Resi zien wat binnenin zat.
Daar, waar normaal bij mensen altijd een peertje zit, zat hier een witachtige bol dat van massief steen gemaakt leek te zijn. De bol straalde licht uit en zorgde voor het licht in de kamer.
"Dit is een glimsteen," antwoordde de kabouter. "Het is een steensoort dat licht geeft."
"Fantastisch," zei Resi die zag dat het schemerlampje geen snoer had. "En heeft het geen elektriciteit nodig?"
"Niets," antwoordde de kabouter. "En het geeft net zo veel licht als jullie lampen met elektriciteit."
"Dat zouden wij moeten hebben," mompelde Resi.
"Precies," antwoordde de kabouter. "Maar glimstenen werden alleen aan eerlijke mensen verkocht. Zo zag je precies wie goed was en wie niet. Maar nu is dat niet meer. Ziggara verkoopt de stenen aan haar vrienden, en nu krijgen de slechte mensen ook glimstenen. Het is jammer. Je kan er niet meer op vertrouwen dat iemand niets kwaads in de zin heeft."
De kabouter zette de lamp weer neer, en ging terug naar de schommelstoel.
"Meer is er over Ziggara niet te vertellen," zei hij. "Ze is slecht, en gemeen."
Hij schudde met zijn hoofd.
"Wij kunnen niet zo zijn. En daarom heb ik een paar nachten geleden Joris gehaald. Een mens moet ons helpen. Een mens die Ziggara in haar eigen gemeenheid pakt."
"Maar wat moet die mens dan doen? Wat moet ik doen?" vroeg Resi.
De kabouter schudde opnieuw met zijn hoofd.
"Ik weet het ook niet," zei hij.
"Ik zie dat de slechten nu ook glimstenen krijgen. Ik zie dat ze oprukken. Vroeger kwamen ze hier nooit. Omdat ze wel zagen dat ze hier door de mand zouden vallen, omdat ze geen glimstenen hadden. Maar nu zie je ze hier komen. En de bewoners leiden eronder. Er wordt gestolen, er wordt gevochten. Dat was vroeger allemaal niet."
De kabouter keek het meisje aan.
"Ziggara moet worden gestopt," zei hij. "En de oplossing ligt in hoe ze gekomen is. Ik blijf me maar steeds afvragen: waarom was ze hier vroeger niet, en waarom is ze er nu ineens wel? Er moet iets zijn gebeurd wat heeft gemaakt dat ze naar hier kwam. Maar wat dat is, dat weet ik niet. Jullie moeten dat uitvinden. En de blauwe bloemen zullen jullie daarbij helpen."
"En daarom moet ik komende nacht naar dat spookkasteel," zei Resi. Ze voelde er helemaal niets voor.
"Daarom moet je komende nacht naar de ruine van Abaron," bevestigde de kabouter.
Volgend hoofdstuk:
Hoofdstuk 3: De ruine van Abaron