Hoofdstuk 0: Vanaf het begin
Hoofdstuk 1: De aankomst van de koning
Hoofdstuk 2: Een brutale poging
Hoofdstuk 3: In het paleis
Hoofdstuk 4: Verraad in de nacht
Hoofdstuk 5: Ontsnapt! Maar weer gevangen genomen.
Hoofdstuk 6: Bij de rovers
Hoofdstuk 7: De kluizenaar
Hoofdstuk 8: Gescheiden van Aralyssia!
Hoofdstuk 9: Bij de heer Vanark, en het begin van een plan!
Hoofdstuk 10: Een schrik voor Myrra
Hoofdstuk 11: Weer terug bij de rovers: een tijd van leren
Hoofdstuk 12: Het gaat beginnen!
Hoofdstuk 13: Op stap met Petrol
Hoofdstuk 14: Gebeurtenissen in het bos
Hoofdstuk 15: Spionageplannen
Hoofdstuk 16: Spioneren bij de rebellen
Hoofdstuk 17: Terug bij de rovers: plannen smeden
Hoofdstuk 18: Op pad om mensen te verzamelen
Hoofdstuk 19: Gevaar in Karandi
Hoofdstuk 20: Myrra's leger
Hoofdstuk 21: Een speciale nacht in het bos
Hoofdstuk 22: Een spion in hun midden!
Hoofdstuk 23: Voorbereidingen
Hoofdstuk 24: De veldslag
Hoofdstuk 25: Weer op weg, een nieuwe aanval, en eindelijk Petrol!
Hoofdstuk 26: De bevrijding van de koning
Hoofdstuk 27: Het geheim van Gustav
Hoofdstuk 0: Voorstukje
Hoofdstuk 7: De kluizenaar
Het was avond. Myrra was naar Aralyssia gebracht. Tot verrassing en opluchting van het meisje hadden de prinses en zij een grot met zijn tweeën gekregen. Dat was prettig! Een plek waar ze zich beide konden terugtrekken. De grot in de rotswand was niet groot, maar hij was droog en comfortabel. In het midden hadden de rovers van varens een bed gemaakt; en daarop, onder een oude deken, lag Aralyssia te slapen. Myrra knielde bij de prinses neer, en streelde haar gezicht. Aralyssia werd niet wakker. Sliep ze echt? Of was ze bewusteloos? Er brandde een kaars in de grot, maar het licht was te zwak om Aralyssia goed te kunnen zien. Myrra probeerde of ze het hart van de prinses kon voelen. Ze voelde op haar borst, maar ze kon het hart niet vinden. Het meisje zuchtte terwijl ze naar Aralyssia keek. Ze voelde zich erg verantwoordelijk voor de prinses, maar ze had het idee dat het nog wel eens heel zwaar kon worden.
Er gingen een aantal dagen voorbij. Aralyssia werd niet wakker. Ze bleef in die vreemde toestand die ergens tussen slaap en bewusteloosheid in zat. Myrra was dus op haar eentje aangewezen, en af en toe voelde ze zich erg eenzaam. De roverhoofdvrouw liet haar een hoop karweitjes doen: eten klaarmaken, water halen, de was. Myrra was de hele dag bezig. In het begin mopperde de roversvrouw erg veel op het straatmeisje, want Myrra had nog nooit gewerkt en was erg onhandig in de karweitjes. Maar het meisje had het overlevingsinstinct van een wolf en leerde snel. Spoedig had de vrouw minder om over te mopperen. Maar toch bleef ze doormopperen. Het leek in haar te zitten om altijd en voortdurend te mopperen. Myrra dacht er niet te veel over na. Uit ervaring wist ze dat sommige mensen altijd mopperden. Haar moeder ook bijvoorbeeld.
Tja, haar moeder. Het zal wel gek klinken, maar het meisje miste haar moeder en haar broer totaal niet. Een fijne relatie hadden ze nooit gehad, en Myrra had al vroeg geleerd niet emotioneel afhankelijk van ze te zijn. Wel miste ze Malidara. Malidara met zijn mooie huisjes, en de schone straatjes. Met de haven, de bruggen, en de kerktoren. En ze miste de zee die in Malidara nooit ver af was geweest.
Hier was van de zee niets te merken, en dat vond Myrra jammer.
Het meisje leerde in die dagen ook de andere rovers kennen. Ruwe kerels waren het. Gehard door het leven in het bos. Maar ook gehard door het leven zelf. Door wat ze hadden meegemaakt voordat ze zich bij de bende hadden aangesloten. Er zaten nare kerels tussen. Mannen zonder geweten, die het heerlijk vonden een ander te zien lijden. Maar er waren ook mannen die in hun hart goed waren. Mannen bij wie nare gebeurtenissen in hun leven ze tot de bittere, onvriendelijke kerels die ze nu waren, hadden gemaakt. Myrra kende dat soort mensen. Veel bedelaars in Malidara waren zo ook. Het meisje wist hoe ze met ze moest omgaan. En met een mengeling van respect en felheid wist ze de rovers te raken en hun vriendschap te winnen. Iedereen mocht die kleine meid wel. 'Een felle kat' werd ze genoemd. Myrra had pit, en ze kon even goed van zich afbijten als de roversvrouw dat kon. Dat wekte ontzag bij de rovers, en ze behandelden het meisje met respect.
De meeste rovers waren Aralyssia al lang vergeten. De prinses lag altijd in haar grot, en de rovers zagen haar nooit. Myrra verzorgde de prinses zo goed en zo kwaad als het ging. Soms was Aralyssia in een soort van bewusteloos ontwaken. Dan had ze haar ogen open, maar wat rond om haar heen gebeurde ontging haar. Op die momenten voerde Myrra haar en gaf haar te drinken. De eerste keren dat dit was gebeurd, was Myrra blij geweest. Hoera! De prinses kwam weer bij kennis! Spoedig zouden ze weer met zijn tweeën zijn! Ze had geprobeerd met Aralyssia te praten en had haar naam genoemd. Maar Aralyssia had geen teken van leven gegeven.
Nu liet Myrra het maar zo.
"Ze is in een soort van ontkennende fase," zei de spichtige jongeman die elke dag even naar de prinses kwam kijken. "Het lijkt alsof ze niet wakker wil worden. Alsof ze de wereld rondom haar niet wil accepteren. Wat is er met haar gebeurd?"
Myrra haalde haar schouders op. Ze begreep heel goed wat de jongen bedoelde, maar ze kon hem de waarheid niet vertellen.
Ondanks het vele werk dat de roversvrouw haar liet doen, had Myrra ook tijd voor zichzelf. Die tijd nam het meisje ook gewoon. Als ze geen zin had om te werken, trok ze erop uit; en dan zorgde ze ervoor dat ze simpelweg niet gevonden werd. Als ze dan later weer naar het kamp terugkeerde, kreeg ze altijd wel een enorme preek van de roversvrouw; maar die liet Myrra altijd gelaten over zich heen komen. Ze wist inmiddels wel dat het niet erg was als ze af en toe weg sloop. De roversvrouw kijfde alleen zo om haar reputatie als bazin hoog te houden.
Myrra vergat niet haar plan om ooit met de prinses te ontsnappen. Op haar tochten onderzocht het meisje alle uitgangen van het kamp. Zoals ze had verwacht werd het roversnest goed bewaakt. In feite waren er van de open plek maar twee uitgangen: De ene was waar het riviertje de plek op kwam stromen, en de andere was waar het water de open plek weer verliet. Beide gangen liepen door een nauwe kloof tussen hoge rotsen. De toegang was zo nauw dat er maar een paard tegelijk doorheen kon. Van boven werden beide kloven dag en nacht bewaakt. Je kon er niet ongezien doorheen. De rovers hadden hun schuilplaats goed gekozen!
Myrra onderzocht ook de randen van de open plek. Aan een kant had je de grote rotswand met de grotten waarin de rovers leefden. Aan de overige kanten leek de plek door bos te worden begrensd. Maar dat was niet zo. Een paar honderd meter achter de bomen rezen ook daar enorme rotswanden op. En ook daar was van vluchten geen sprake: de wanden die oprezen waren stijl en massief. Myrra kon geen plekje vinden om omhoog te klimmen, laat staan er doorheen te komen. De open plek was echt rondom afgeschermd! De laatste mogelijkheid was de rotswand met de grotten zelf. Deze rotswand was hoog en liep ook stijl. Maar er waren overal geitenpaadjes waarover de mannen naar hun grotten liepen. Er waren een heleboel grotten in de wand. Elke rover had er zijn eigen grot. Maar daarnaast waren er ook grotten voor de paarden, voor de etensvoorraad, voor de munitie, en zelfs grotten voor de buit! Sommige grotten stonden in verbinding met andere. Er werd verteld dat binnen in de rots een enorm gangenstelsel was. Alleen de roverhoofdman kende dat volledig, werd gezegd. Misschien dat vanuit deze gangen ook een weg naar buiten liep, maar Myrra durfde dat nog niet te onderzoeken. Het meisje besloot eens de geitenpaadjes te ontdekken. Zou een van de paadjes helemaal tot boven leiden? Zou het haar lukken bovenop de rots te komen? En dan? Wat was er aan de andere kant van de rotswand? Myrra was erg benieuwd.
En dus, op een middag waarop de hoofdvrouw geen karweitjes voor haar had, begon Myrra aan haar tocht omhoog.
Het meisje klom en liep over de geitenpaadjes. Deze paadjes waren vreselijk smal. Myrra moest goed opletten waar ze haar voeten neerzette. Nu en dan passeerde ze een grot. Het meisje keek geen enkele keer naar binnen. In de dagen dat ze nu hier was, had ze geleerd dat de rovers erg op hun privacy waren gesteld. Hun eigen grotten waren ze heilig, en niemand mocht er zonder toestemming in komen. Dus liet Myrra de grotten voor wat ze waren, en klom over de geitenpaadjes verder. Hoger, steeds hoger.
Naarmate het meisje hoger kwam, passeerde ze minder grotten. En ook werd de omgeving anders. Het was hier niet meer zo steil als beneden. En er was hier meer begroeiing. Planten en grassen verdrongen elkaar op de rotsachtige bodem. Toen Myrra naar boven keek, zag ze dat ze er bijna was. Ze keek omlaag en zag de diepte onder haar. Daar, ver beneden lag de open plek waarop de rovers huisden. Een rookpluim dwarrelde omhoog. Dat was het vuur. Myrra zag een paar stipjes dat vast enkele rovers waren. Wat was ze hoog! Het meisje ging verder. Ze passeerde nog een paar rotsen, en toen verdween het geitenpaadje dat ze had gevolgd in het groen. Ze moest nu haar eigen weg zoeken. Maar dat was geen probleem. De grond was hier heel goed begaanbaar. Ze moest er alleen voor zorgen dat ze het paadje straks weer terug zou kunnen vinden. Dus stopte het meisje en keek achterom naar de weg die ze was gekomen. Ze nam de omgeving goed in zich op. Ze ontdekte dat het heel eenvoudig was: Bij het laatste hol stond een uit de kluiten gegroeide struik. Die moest Myrra terugvinden.
Toen ging ze verder. Steeds verder omhoog. Het was een mooie dag en de zon scheen omlaag. De grond onder haar werd nu heel vlak, en de open plek van de rovers verdween uit beeld. Ze had nu bijna de bovenkant van de rotswand bereikt.
Myrra stopte opnieuw en keek weer om zich heen. Daar! Daar zag ze de zee. En daar aan die kant ook! Wat kon je hier ver kijken! Zeker moest de rots een van de hoogste punten van het eiland zijn. Het meisje vroeg zich af of ze Malidara kon zien. Ze zocht naar de stad, maar ze vond hem niet. Waarschijnlijk lag hij ergens in de verte. Ze herinnerde zich dat ze met Aralyssia een heel stuk door het bos had gereden. Waarschijnlijk was ze te ver weg.
Het meisje liep verder en keek of ze aan de andere kant ergens omlaag kon. Dat leek te lukken. Zacht glooiend liep de rots daar naar beneden.
Dat was mooi! Dan was dit een route die Aralyssia en zij zouden kunnen nemen om van de rovers te ontsnappen. Straks, als de prinses weer beter was.
Myrra voelde zich heel tevreden. Ze vond een plekje met een prachtig uitzicht op het kamp van de rovers en ging daar zitten. Het was een prachtige middag. De hemel was klaarblauw, en de zon scheen naar beneden. De natuur leek zich in de zon te koesteren. Behalve het gezoem van de insecten in het gras rondom haar, was alles rustig. Myrra genoot van de rust en van het uitzicht.
Opeen viel een schaduw over het meisje. Myrra schrok enorm. Met een betrapt gevoel keek ze op. Ze verwachtte een van de rovers te zien, maar het bleek een man te zijn die ze niet kende. Hij had een mooi, regelmatig gezicht en vriendelijke ogen.
"Hallo," zei Myrra wat verlegen tegen de man.
De man knikte als antwoord en ging naast haar zitten. Samen keken ze een poosje naar de diepte beneden hun terwijl geen van beide iets zei.
"Weet je wie daar wonen?" vroeg de man toen opeens aan Myrra.
Het meisje knikte.
"Rovers," antwoordde ze. "Ik leef daar ook."
De man knikte.
"Ben jij een kind van ze?" vroeg hij.
"Welnee," schrok Myrra. "Ze hebben mij gevangen genomen. Mij, en.... en mijn zusje."
Snel vervolgde ze haar verhaal.
"Mijn zusje is ziek. Daarom kunnen we niet weg."
De man luisterde en knikte opnieuw.
"Hoe is het daar?" vroeg Myrra en wees met haar hand naar de andere kant van de rotstop. "Kun je daar naar beneden?"
"Oh ja," antwoordde de man. "Ik kom er vandaan."
"En de rovers?" vroeg Myrra, "zien de rovers je als je daar afdaalt?"
De man begon zacht te lachen.
"Wilde je ontsnappen, meisje?"
Myrra haalde haar schouders op.
"Ik ben geen rover," antwoordde ze. "En mijn zusje evenmin."
"Waar kom je vandaan?" vroeg de man geïnteresseerd.
"Van Malidara," antwoordde Myrra.
"Van Malidara?" herhaalde de man. "Dat is een heel eind weg. Helemaal aan de andere kant van het eiland. Hoe ben je hier verzeild geraakt?"
"We reden door het bos," antwoordde Myrra. "Stel me alstublieft geen verder vragen. Laat mij nu een paar vragen stellen. U bent geen rover, hè? Waar woont u?"
"Nee, oh nee," antwoordde de man. "Ik ben zeker geen rover. Ik ken Ramsh, en Ramsh kent mij. Maar daar houdt het mee op. We leven ieder apart. Hij daar met zijn roversbende, en ik hier alleen."
De man wees met zijn vinger naar de andere kant van de rotstop.
"Ik woon daar," vertelde hij. "Tussen de bomen."
"Bent u een kluizenaar?," vroeg Myrra. Ze had wel eens over kluizenaars gehoord. Dat waren mensen die alleen leefden, diep ver weg in de bossen.
"Ja," antwoordde de man. "Ik ben een kluizenaar."
"Oh," antwoordde Myrra.
Toen werd het stil. Het meisje dacht na. Als het de prinses en haar lukte van de rovers te ontsnappen, dan zou de man hen misschien kunnen helpen door het bos vooruit te komen. Ze besloot het de man te vragen.
"Ik wil ontsnappen," zei ze. "Als mijn zusje weer beter is, wil ik ontsnappen van de rovers. Kunt u ons daarbij helpen?"
De man keek geamuseerd op het kleine meisje neer.
"Ik jullie helpen?" vroeg hij. "Ramsh laat mij vermoorden als hij weet dat ik zijn mensen heb helpen ontsnappen."
"Meisje, ik leef hier bij zijn gratie."
"Maar hij hoeft er niet achter te komen," ging Myrra hier tegen in. "We hoeven niet lang bij u te blijven. We moeten alleen verder door dit bos. We willen naar Karandi."
"En jullie denken dat jullie in Karandi aan de roverhoofdman kunnen ontkomen?," vroeg de man. En hij lachte zacht. "Ramsh heeft mensen in Karandi. Hij spoort je zo op. Alleen in Malidara zijn jullie veilig. Daar komt hij niet."
"Tja, maar in Malidara zijn wij weer niet veilig," zuchtte Myrra. "We moeten wel naar Karandi. Wat nu?"
"Waarom zijn jullie in Malidara niet veilig?" wilde de man weten.
Myrra schudde met haar hoofd.
"Dat vertel ik liever niet," antwoordde ze.
Het werd weer stil tussen de twee. Toen vroeg de man: "Hoe heet je?"
"Myrra," antwoordde Myrra. "En hoe heet u?"
De man antwoordde niet direct op Myrra's vraag.
"Myrra," herhaalde hij. Zijn stem klonk een beetje spottend, maar zijn ogen stonden verrast. "Is dat jouw naam?"
"Ja," antwoordde Myrra. Niet goed wetend wat ze met de spot in zijn stem aan moest. "Hoe heet u?"
"Mijn naam is Gustav," zei de man. Hij gaf het meisje een hand. De verraste blik was weer uit zijn ogen verdwenen.
"Aangenaam kennis met je te maken, Myrra."
Myrra nam de hand van de man en schudde hem.
"Ik ook," antwoordde ze.
Toen werd het opnieuw stil bovenop de rots. Myrra keek peinzend in de diepte.
"Weet u hoe ik anders weg kan komen?" vroeg ze aan de man. "Ik wil echt weg. Er moet toch een manier zijn om van die rovers af te komen?"
"Wat wil je in Karandi gaan doen, Myrra, als Malidara je thuis is?," vroeg de man.
Myrra schudde haar hoofd.
"Ik weet het niet," antwoordde ze. "We zijn op de vlucht. We willen ons ergens verstoppen."
"Waarom?," vroeg de man. "Hebben jullie iets gedaan? Jij en je zusje."
"Nee!" antwoordde Myrra geschrokken. "Nee, echt niet. Ik kan je ons verhaal niet vertellen. Maar we hebben niets misdaan. Maar we moeten wel vluchten."
"Wel, als je je wilt verstoppen, dan is de plaats bij de rovers zo gek nog niet," antwoordde de man. "Ramsh is een goed iemand. Of hebben ze je verkeerd behandeld?"
Myrra schudde met haar hoofd.
"Nee, nee, dat is het niet," zei ze. "Nee, ze behandelen ons inderdaad goed."
Ze werd stil, en dacht na.
"Ja, misschien heeft u gelijk," zuchtte ze toen. "Misschien zitten we bij de rovers inderdaad juist wel goed. Het is alleen zo'n vreemde plek."
"Soms is toeval geen toeval," verklaarde de man raadselachtig.
"Wel, Myrra, laten we dit afspreken. Probeer bij de rovers te blijven. Wanneer je het daar toch vervelend vindt worden, en je wilt vluchten, dan kun je altijd bij mij terecht. Ik woon daar tussen de bossen."
En de man wees aan de zijkant van de rots omlaag.
"Daal hier gewoon naar beneden. Zie je die grote eik, daar halverwege? Daar ontspringt een beekje. Wanneer je dat beekje volgt, kom je vanzelf bij mijn hutje. Ik moet je wel waarschuwen: veel bijzonders is het niet. Maar ik zal je helpen. Jij, en je zusje ook. Tussen twee haakjes, wat is haar naam?"
"Lyssa," antwoordde Myrra. "Zij heet Lyssa."
"Lyssa," herhaalde de man. "Een mooie naam."
"Wel, meisje. Ik ga nu weer eens omlaag. Onthoud mijn woorden. Wanneer er wat is, sta ik voor je klaar. Maar ik denk dat de beste schuilplek bij de rovers is. Probeer daar dus te blijven. Probeer er het beste van te maken."
Myrra knikte. "OK, dat zal ik doen," beloofde ze.
De man stond op en begon aan zijn afdaling naar de grote eik. Ook Myrra stond op en zocht haar weg in de tegenovergestelde richting. Haar gedachten waren wat verward. Ze was hier gekomen om een vluchtweg uit het kamp van de rovers te zoeken. Maar alles wat ze gekregen had, was een advies er juist te blijven!
Natuurlijk kwam Myrra veel en veel te laat beneden in het roverskamp. De roverhoofdvrouw gaf haar een flink standje. Maar dat liet het meisje gelaten over zich heen gaan. 's Avonds zat ze weer bij Aralyssia. De prinses had een van haar heldere momenten. Myrra probeerde het meisje te laten drinken en voerde haar. Toen Aralyssia genoeg gegeten en gedronken had, nam Myrra haar hand in de hare. En toen ineens kwamen de tranen.
"Aralyssia wordt weer normaal," snikte ze terwijl ze zich over het meisje boog dat alweer bijna in slaap gevallen was. "Alsjeblieft. Ik wil hier niet alleen zijn."
Maar Aralyssia werd niet beter. En dus zat er voor Myrra niets anders op dan zich in het kamp van de rovers staande te houden. De man bovenop de berg had wel gelijk: bij de rovers zaten ze inderdaad zo slecht nog niet. Maar weinig mensen in het kamp wisten nog van Aralyssia. En diegenen die haar nog wel herinnerden, zagen haar als een gewoon meisje uit Malidara. Bovendien werd het kamp erg goed bewaakt. Nee, eigenlijk zaten ze hier heel veilig. Maar Myrra wist dat ze niet haar hele leven hier zou willen blijven. Op een gegeven ogenblik zou ze het kamp toch willen verlaten. Maar waar zouden ze dan terecht kunnen?
Het meisje hoorde niets van de buitenwereld. Ja, de rovers gingen op jacht. En regelmatig keerden ze terug met een flinke buit. De eerste keer dat dit was gebeurd, had Myrra met afgrijzen naar de buit staan kijken. Deze spullen waren van een ander! Zij was geen dief. Ze wilde ook geen dief zijn! Ze wilde niet bij deze mannen horen! Maar het meisje hoorde natuurlijk wel bij de rovers. Ze slikte, en probeerde het gevoel te verdringen. Ze durfde niet te vragen wat met de eigenaren van deze goederen was gebeurd. Ze wilde het niet weten!
Altijd wanneer de rovers succes hadden gehad, werd er 's avonds flink feest gevierd. Dan zaten de mannen tot laat in de nacht bij het vuur en dronken sterke drank. De buit lag opgestapeld in een speciale hoek van het veld, en iedereen ging daar even kijken.
De volgende ochtend dan, als iedereen laat wakker geworden was en hoofdpijn had van de drank, werden de buitgemaakte goederen verdeeld. Het voedsel ging altijd naar de voorraadgrotten, en een flink deel van de waardevolle spullen ook. Maar er was altijd ook een deel dat de roverhoofdman onder zijn mannen verdeelde.
En ook Myrra kreeg daarvan.
Toen de roverhoofdman haar naam voor de eerste keer had genoemd, was het meisje heel verbaasd geweest. Ramsh had een mooi kettinkje voor haar.
"Deze is voor jou," zei hij terwijl hij haar het kettinkje had overhandigd. "Alsjeblieft."
Wat geschrokken had Myrra het kettinkje aangenomen.
"Waarom?" had ze onhandig tegen de roverhoofdman gestotterd.
"Waarom?" had de roverhoofdman verbaasd herhaald en was toen hard gaan lachen. "Omdat je hier werkt. En goed ook. Ara is erg tevreden over je. Nou, smeer je weg met dat ding voordat ik spijt krijg van mijn geschenk."
Myrra had zich met het kettinkje uit de voeten gemaakt. Maar daarna wist ze niet wat ze met het ding aan moest. Ze durfde het kettinkje niet om te doen. Het was immers niet van haar! En bovendien: ze was een straatkind: kettinkjes waren alleen maar onhandig. Maar het was wel een erg mooi kettinkje. Het was kunstig gesmeed van goud en zilver. En Myrra kon het niet helpen het mooi te vinden en er van te gaan houden. Maar toch deed ze het kettinkje nooit om. Ze borg hem op in een hoekje van haar grot.
Door de tijd heen kreeg ze zo meer spullen van de roverhoofdman: Sierraden, en kleding. Maar ook meubels. Myrra borg alles zorgvuldig op in haar grot, en de kleine grotkamer werd een knus kamertje voor de prinses en haar.
Het was jammer dat Aralyssia niets van dit alles zag. Het meisje bleef maar bewusteloos en leefde als een kasplantje. Het merendeel van de dag sliep ze. Ze lag nu in een prachtig bed, dat Myrra ook van de roverhoofdman had gekregen. Maar de prinses merkte ook dat niet. Ze bleef weg van de wereld.
De dagen gingen zo voorbij. Myrra wist niet wat op de rest van het eiland gebeurde. Soms vroeg ze zich dat wel af. Hoe zou het nu met de koning zijn? Was hij alweer terug? Zou hij zijn bevrijd, en regeerde hij alweer? Of was nu een ander aan de macht? Zou de koning zijn dochter missen? Zou hij zich afvragen waar ze was?
Af en toe was het meisje bang dat de koning dood was. Dat Aralyssia geen ouders meer had. Dat ze nu wees was. Alleen op de wereld achtergebleven.
En hoe was het met de rebellen? En met haar eigen broer? Zouden die zich afvragen waar de prinses was? Zich verwonderen waar zij en Aralyssia in het bos waren gebleven? En hoe was het met Gerada en Henk?
Allemaal vragen waarop Myrra geen antwoord wist. Soms werd het meisje daar wel eens ongeduldig van. Dan kriebelde het en wilde ze terug naar Malidara. Waarom zat ze eigenlijk hier? Zij had niets te maken met dat koningsgedoe! Zij was een gewoon straatkind uit Malidara dat toevallig op de verkeerde tijd op de verkeerde plek was geweest! En soms was de verleiding ook erg groot om gewoon terug te keren. Myrra wist dat zij dat kon doen. Het was de prinses waarnaar de rebellen op zoek waren, niet zij! Zij kon terug naar Malidara. Gewoon aan de andere kant van rotswand omlaag en langs de kluizenaar. In Malidara zou ze haar oude leventje weer kunnen oppakken, en dan was ze van de rovers bevrijd. Maar dan hoorde het meisje 's avonds de regelmatige ademhaling van de prinses in het bed naast haar weer, en dan wist ze dat ze hier moest blijven. Voor Aralyssia.
Maar Myrra bleef erg nieuwsgierig naar de buitenwereld. En wilde graag weten wat daar allemaal in de tussentijd was gebeurd. En op een dag kreeg ze de kans het te weten te komen.
Volgend hoofdstuk:
Hoofdstuk 8: Gescheiden van Aralyssia!